| |
| |
| |
Ook dichteressen rijden auto
De toekomst van het literaire tijdschrift in Nederland en Vlaanderen
Siem Bakker
werd geboren in 1942 te Oude Niedorp. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en promoveerde in 1986 aan de K.U. Nijmegen met het proefschrift ‘Het woord 1945-1949’. Is universitair docent moderne Nederlandse letterkunde aan de K.U. Nijmegen. Publiceerde o.a; ‘Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden’ (1986) en werkte mee aan het ‘Kritisch Literatuur Lexicon’ met bijdragen over o.m. Bert Voeten, Antoon Coolen, A. den Doolaard en Jan de Hartog.
Adres: Generaal Gavinstraat 18, NL-6585 WN Mook
Sinds de oprichting van De Nieuwe Gids in 1885, ons eerste volwaardige Nederlandstalige literaire tijdschrift, kennen we literaire tijdschriften in vele soorten en maten. Om zicht en greep te hebben op de hedendaagse mêlee onderscheidt de beoordelingscommissie van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds met het oog op de verdeling van de beperkte subsidiegelden drie categorieën: 1. tijdschriften die de nadruk leggen op nieuw creatief werk, op de reflectie op literatuur of op de vertaling van buitenlandse literatuur; 2. tijdschriften die de nadruk leggen op literatuur- en cultuurgeschiedenis; 3. algemeen-culturele tijdschriften met een duidelijk literaire component. In Nederland genieten op dit moment veertien tijdschriften (inclusief twee Friese) een tegemoetkoming in de productiekosten. De Gids, Raster en De Revisor ontvangen de standaardsubsidie en een premie. Armada, Bunker Hill, Bzzlletin, Hjir, Literatuur, De Parelduiker, Tirade, Trotwaer en De Tweede Ronde krijgen alleen de standaardsubsidie. Voor Liter en Parmentier is er een stimuleringssubsidie. In Vlaanderen heeft het subsidiesysteem in 1998, door toedoen van het nieuwe Vlaams Fonds voor de Letteren en de bijhorende Adviescommissie voor de Literaire Tijdschriften, een zodanige omslag gemaakt dat het naar werkwijze en beoordelingscriteria nu ook goed vergelijkbaar is met dat in Nederland. Niet het ideologische onderscheid staat voorop, maar de kwalitatieve beoordeling, met de nadruk op de kernfuncties van het literaire tijdschrift. Gezien het aantal van vijfentwintig gesubsidieerde Nederlandstalige tijdschriften, evenwichtig verdeeld over Nederland (twaalf) en Vlaanderen (dertien), behoeft de geïnteresseerde lezer zich nog altijd geen
zorgen te maken over de diversiteit en de kwaliteit van het aanbod. Toch staat van tijd tot tijd het bestaansrecht van het literaire tijdschrift ter discussie. Terecht of niet terecht?
| |
| |
Onder de titel ‘Het ontbreken van een stellingname’ beweerde Jaap Goedegebuure in 1981 in HP/De Tijd dat het de literaire tijdschriften in het algemeen ontbrak aan ideologische herkenbaarheid. Op dat moment liep zijn redacteurschap van Tirade, dat zo'n vijf jaar geduurd had, ten einde en misschien had zijn pessimisme vooral daarmee te maken. Dit neemt niet weg dat hij in die tijd het feministische tijdschrift Chrysallis (1979-1981) over het hoofd heeft gezien. Het lesbisch-culturele Lust & Gratie en het christelijke Woordwerk - bien etonnés de se trouver ensemble - kon hij toen nog niet ontwaren, want beide moesten nog worden opgericht, in 1983. Wie in zichzelf geloven, in een programma en daarmee in een toekomst, laten zich natuurlijk niet door doemprofeten weerhouden hun geluid te doen horen en liefst op een manier die hun het beste lijkt. Om te protesteren tegen de gezapigheid van het literaire bestel in Vlaanderen meldde zich, ook nog in 1983, het jongerentijdschrift De Brakke Hond en vervolgens in 1984 het allesbehalve gezapige Nieuw Wereldtijdschrift. En ze bléven komen, en ze bléven gaan, telkens weer geloofden de tijdschriften erin: het jongerentijdschrift De Held in 1984, het poëzietijdschrift De Zingende Zaag in 1989 en in de jaren '90 onder meer een tweede christelijk tijdschrift, Bloknoot, en de ‘nieuwe generatie’-tijdschriften Zoetermeer en Millennium.
Toen op 9 juni 1994 het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds in Felix Meritis in Amsterdam een congres organiseerde over ‘De functie en de toekomst van het literaire tijdschrift’ maakten daar ruim twintig tijdschriften van de gelegenheid gebruik zich te presenteren. Een van de sprekers was Jaap Goedegebuure. Mede door zijn inleiding werd het een paradoxaal congres. Doodleuk beweerde hij nu zelfs, dat ‘literaire tijdschriften niet meer van deze tijd zijn’. De dag- en weekbladpers, radio en televisie zouden hun kernfuncties hebben overgenomen. Hij moet zich gesteund hebben gevoeld door het betoog van Bastiaan Bommeljé in NRC Handelsblad daags tevoren, die vond dat ‘niemand meer behoefte heeft aan spreekbuizen voor stromingen, richtingen of letterkundige levensvisies - zo die er al zijn.’ Bommeljé voegde net als Goedegebuure een daad bij zijn woord maar in omgekeerde richting: hij werd in 1994 redacteur van Hollands Maandblad en is dit gebleven tot op heden. Net als zijn illustere voorganger en
| |
| |
onsterfelijke voorbeeld, K.L. Poll, is hij
nu de enige redacteur. Toch beweerde hij in 1994 nog over het genoemde tijdschriftencongres dat alles wat daar gezegd zou worden ‘ongewild bij voorbaat al een beetje zou klinken als een requiem’. Het zal duidelijk zijn, dat de betogen van beide toch vooraanstaande critici door de actuele literaire situatie zelf en die in de jaren erna zijn gelogenstraft. Telkens weer hielden er enkele op te bestaan, telkens kwamen er ook weer nieuwe bij. Over het ‘marktaandeel’ valt niet te twisten. Dat was nooit groot, en zal ook nooit groot zijn. Forum is beroemd geworden in de literatuurgeschiedenis, maar had slechts 400 abonnees. De Vijftiger-tijdschriftjes Reflex, Braak en Blurb waren een soort ‘samenzweringsblaadjes’, die in de jaren '50 werden verspreid op een informele wijze die te vergelijken valt met die waarop in de jaren '60 in Amsterdam het ‘clubblad’ Provo werd uitgevent. In 1980 verscheen een facsimile-uitgave van de vier jaargangen Forum. In 2000 verscheen er een van de zeven afleveringen van Braak. De toekomst van een literair tijdschrift reikt dus soms verder dan men denkt, en vooral wanneer men denkt in termen van marktsucces. Het siert Bommeljé en de zijnen dat ze in 1997 een slechts moeizaam toegekende subsidie alsnog weigerden, maar niettemin besloten ermee door te gaan, om zo het literaire tijdschrift bij de hand te hebben als wapen, ‘in het contrast met de culturele lawaaioverlast van onze tijd’, als tegenwicht voor de ‘laagdrempeligheid en de vluchtige consumeerbaarheid die de journalistiek eigen zijn’.
| |
Kernfuncties
Voor de opvatting dat de media, in het bijzonder de dag- en weekbladen, de kernfuncties van het literaire tijdschrift zouden hebben overgenomen, is minder grond dan doorgaans wordt beweerd. Vis wordt voorlopig nog lang niet verpakt in een literair tijdschrift (wat niet hoeft te betekenen dat een criticus over een aflevering of jaargang niet zou kunnen beweren dat deze zijns inziens zo slecht is, dat je er net zo goed vis in zou kunnen verpakken). Goedegebuure en Bommeljé kennen het metier van de dag- en weekbladrecensent, maar zijn ook vertrouwd met ‘het oude ambacht’ van tijdschriftredacteur. Je mag veronderstellen dat ze de journalistiek-recenserende en actueel opiniërende functies van de media scherp hadden kunnen onderscheiden van de essayistisch-kritische
| |
| |
en afstandelijk reflectieve functies, die van oudsher zo eigen zijn aan het genre van het literair0e tijdschrift. Wie uitgaat van het idee dat het literaire tijdschrift niet in de eerste plaats een journalistiek medium is, maar een genre in de literatuur zoals ook de roman of het lied dit zijn, zal hieraan toevoegen dat er nog specifieker genrekenmerken zijn dan de al genoemde typen literair-kritische teksten: nieuw creatief werk. ‘De auteur die net een nieuw verhaal heeft geschreven, slijt dat liever aan Esquire, Avenue, Viva, Playboy of Penthouse, dan aan De Revisor, Maatstaf of Lust & Gratie’, aldus Goedegebuure. Dit mag gelden voor inmiddels gevestigde auteurs als Nooteboom, De Winter of Enquist, maar toch niet voor jong en nieuw talent. De doorbraak hiervan is nog steeds hoofdzakelijk te vinden in het literaire tijdschrift. Als voorbeeld beperk ik me tot het verhalend proza, om de eenvoudige reden dat ik voor dit genre over een representatief overzicht sinds 1989 beschik. Voor poëzie lijkt me deze stelling minstens even sterk te gelden. Voordat Rita Demeester in boekvorm publiceerde, verscheen van haar in 1988 in het tijdschrift Kreatief het verhaal ‘In het spoor van Jim Morrison’. Rascha Peper begon haar literaire carrière in 1988 met verhalen in Hollands Maandblad. Floor Petters, die in 2001 onder de naam Floor Haakman in boekvorm debuteerde met de roman Oneetbaar brood, meldde zich voor de eerste keer in 1992 in De Revisor, met het verhaal ‘In je hok’. Arnon Grunberg begon in 1993 in De Tweede Ronde met het verhaal ‘Tina’. In hetzelfde tijdschrift kwam Manon Uphoff in 1994 en 1995 voor de dag met de verhalen ‘Poep’ en ‘Begeerte’. De
Gids gaf in 1996 de ruimte aan ‘Turkse koffie’ van Jos de Wit. Het verhaal ‘De liefde komt altijd te laat’ van Karel Glastra van Loon ging in 1997 in Holland Maandblad vooraf aan zijn eerste boek. Hetzelfde geldt voor het verhaal ‘Groeten uit Nieuwvliet’ van Erwin Mortier in 1999 in De Gids. Per jaar zijn er in de ongeveer twintig toonaangevende literaire tijdschriften in Nederland en Vlaanderen wel zo'n twintig, dertig verhalen te vinden van auteurs die nog niet eerder in boekvorm publiceerden. Dat was in 1989 al zo, en daar bleek in 2001 niet veel aan te zijn veranderd. In dag-en weekbladen komt men nieuw creatief werk van nieuwe auteurs niet of maar heel zelden tegen.
Voor de literaire kritiek ligt de zaak iets ingewikkelder. Kan een journalistieke boekrecensie gelijk worden gelijkgesteld met een literair essay? Op grond van lengte, betrokkenheid op de actualiteit, creatieve aard (retorische pro- | |
| |
cédés) is er zeker een grens te trekken.
Ook valt er een grens te trekken naar een andere kant: de gespecialiseerde, wetenschappelijke verhandeling. Waar een grens is, kan deze ook worden overschreden. Kranten zullen wel eens essays bevatten, in literaire tijdschriften zijn ook nog recensies te vinden. Maar recensies zijn nooit dé kernfunctie van een literair tijdschrift geweest. Wel hebben er speciaal daartoe opgerichte recensietijdschriften bestaan zoals Boekenschouw (1906-1939) en Critisch Bulletin (1930-1941). Bij typisch literaire tijdschriften gaat het idealiter om de combinatie van drie inhoudelijke componenten: nieuw primair werk, ondersteunende poëticale ideeën en de kritische begeleiding van de contemporaine literaire productie. Op het vlak van de kritische begeleiding van nieuw werk van tijdgenoten zou men kunnen zeggen dat de recenserende pers en de creatief-kritische essayistiek elkaar hier raken, in elkaar overvloeien of elkaar overlappen. In deze situatie hebben de media een voorsprong door de snelheid en frequentie van verschijnen, waardoor ze de eerste beoordeling van nieuw verschenen werk naar zich toe hebben getrokken. Het type recensie dat nu nog in enkele tijdschriften verschijnt, kan beter worden omschreven als retrospectief, zowel om de tijdsafstand als om de daarin verwerkte reflectie op de eerste, journalistieke receptie- stroom. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in Kreatief, al valt het hier niet altijd mee om inderdaad van een ander type recensie te spreken dan in een dag- of weekblad. Het tijdschrift Kruispunt (1959-heden) probeert op een andere wijze distantie te creëren. Eén keer per jaar brengt het een bijzondere recensie-aflevering, getiteld ‘Op het kruispunt’. Kwantiteit, diversiteit en het aantal medewerkers zijn indrukwekkend. Of een dergelijke bundeling ineens
effectief is, valt te betwijfelen. Effectiever retrospectief, is de rubriek ‘Toets der kritiek’ in Hollands Maandblad. Een reeks inmiddels verschenen dag- en weekbladrecensies wordt kritisch doorgelicht en geëvalueerd. Bastiaan Bommeljé, Maarten 't Hart, Jaap van Heerden en anderen hebben daarin overtuigend laten zien hoe subjectief, opdringerig, inconsistent en beperkt recensies kunnen zijn.
| |
Subsidie of geen subsidie?
Een tijdschrift kan zich heel wat permitteren maar niet dat het niet verschijnt. In het tijdschrift Optima mogen nog zulke goede verhalen hebben gestaan,
| |
| |
maar als afleveringen met meer dan een jaar achterstand verschijnen, is het niet vreemd dat het Nederlands Literair Produktiefonds er nu, in 2001, geen heil meer in ziet de subsidie voort te zetten. Kennelijk is de fut eruit bij de uitgeverij of de redactie. Maatstaf verscheen tot in 1999 nog wel regelmatig, maar maakte inhoudelijk zo'n plichtmatige indruk op de beoordelingscommissie, dat dit eens zo gerenommeerde tijdschrift de subsidie zag worden ingetrokken. De Arbeiderspers besloot toen ook maar ermee te stoppen. De kracht tot voortzetting lijkt Lust & Gratie in 2001 eveneens te ontbreken. In 1999 werd het blad gekapitteld op inhoudelijke gronden, in mei 2001 werd de subsidie zelfs stopgezet. Het einde van Lust & Gratie is inmiddels aangekondigd. Subsidiëring speelt een belangrijke rol, maar niet altijd een doorslaggevende voor het al dan niet verdwijnen van een tijdschrift. Een vergelijkbare waarschuwing van het Produktiefonds aan het adres van Hollands Maandblad leidde in 1997 immers tot een tegengestelde reactie. De groep rond dit blad weigerde de onder voorwaarden verstrekte en beperkte subsidie en besloot op eigen kracht, ‘vrij en ongesubsidieerd’, verder te gaan. Met succes!
Dat Nieuw Wereld Tijdschrift het na de dood van Herman de Coninck niet meer lang volgehouden heeft, bewijst weer iets anders: hoe bepalend het inspirerend, richtinggevend en bindend vermogen van één redacteur kan zijn. Albert Verwey liet dit zien met De Beweging, K.L. Poll met Hollands Maandblad en De Coninck met NWT. Een subsidie als een tegemoetkoming in het exploitatietekort is mooi meegenomen, vooral als daarmee ook de toch al niet excessieve honorering van redacteuren en medewerkers kan worden gedekt. Maar wanneer er geen drijvende kracht van een redactie meer is, moet een tijdschrift ermee ophouden.
Na het genoemde overlijden van Herman de Coninck verdween voor NWT niet meteen de subsidie. Nog in 2000 werd de maximale ondersteuning toegekend, € 57015,51 (2.300.000 BEF), net zoveel als toen voor Dietsche Warande & Belfort. Maar met de dood van Herman de Coninck was het bindende en sturende vermogen weggevallen. ‘En ere wie ere toekomt: het is De Coninck die Vlaanderen heeft getoond, dat een literair blad maken een vak is, waarbij vaklui waken over alle aspecten van het productieproces. Redactioneel
| |
| |
wil het bij semi-professionele bladen nog
wel eens lukken, maar als het op vormgeving, art, administratie, distributie, promotie en advertentiewerving aankomt, zit de redactie van een blad zonder uitgever (of zonder onafhankelijke professionals die het kan betalen) meestal snel op het tandvlees’. Deze vaststelling van het toenemende belang van professionalisering voor de literaire tijdschriften deed Dirk van Bastelaere echter al in 1994, in zijn lezing op dezelfde hierboven gememoreerde bijeenkomst waarop Goedegebuure de doodsklok luidde over dit tot ‘voorpublicatieorgaan’ gereduceerde ‘fossiel’. Om de door hem geconstateerde ‘heropleving van de tijdschriften’ in Vlaanderen te bestendigen pleitte Van Bastelaere ervoor dat de door hem over een breed literair front geconstateerde professionalisering ook zou leiden tot een grondige wijziging van de subsidiëringsprocedure voor het literaire tijdschrift. Tot halverwege de jaren negentig was deze procedure gebaseerd op een literatuurbeleid dat vastzat aan een wet uit 1973, het ‘Cultuur-pact’, bedoeld om de rechten van ideologische minderheden te beschermen. In de praktijk kwam het erop neer dat de ‘zuilaanhorige’ bladen kunstmatig bleven domineren. Niet de literaire kwaliteit, maar de politieke signatuur werd gehonoreerd. Drie tijdschriften kregen lange tijd bij wijze van spreken ongezien subsidie: Dietsche Warande & Belfort (katholiek), De Vlaamse Gids (liberaal) en Nieuw Vlaams Tijdschrift (socialistisch).
Van Bastelaere hield zijn pleidooi onder een gelukkig gesternte. Het sloot aan bij het voorafgegane initiatief van Yang in 1993 om met zeven andere tijdschriften - DW&B en DVG deden niet mee - de verzuilde letterencommissie en de Minister van Cultuur tot andere gedachten te brengen. Al duurde het nog tot 1998 dat ook in Vlaanderen een wijze van subsidiëren van de grond kwam die naar structuur en uitwerking vergelijkbaar was met die in Nederland. Sindsdien laat het Vlaams Fonds voor de Letteren jaarlijks een advies uitbrengen inzake de kwaliteitsstatus, die toegekend is op grond van ‘de bijdrage aan de ontwikkeling van de cultuur’ en ‘originaliteit en creativiteit van de bijdragen, de voorbeeldfunctie en de professionele aanpak’. Afhankelijk van het bewezen kwaliteitsniveau krijgt het tijdschrift een hoger (A-status) of een lager budget (B-status). Voor nieuwe tijdschriften is er, mits het om een verrijking van het bestaande aanbod gaat, een startsubsidie. De beoordelingsrapporten liegen er niet om. Slechts weinig tijdschriften slagen erin om de maximale subsidie uit
| |
| |
het vuur te slepen. Anders dan vóór 1998 worden geen ideologisch te herleiden criteria meer gehanteerd. Dit is goed af te lezen uit de adviezen voor het jaar 2000, waarin vooral is gekeken naar: nieuwe verhalen, gedichten en essays van eigen bodem, de mengeling van gevestigde namen en nieuw talent, de polemische bijdragen, de verzorgde en professionele vormgeving, de aandacht voor het buitenland, het aantrekken van buitenlandse medewerkers, de aandacht voor en de verwevenheid met andere disciplines, de regelmaat van verschijnen, de publieks-gerichte activiteiten en bijeenkomsten. Een opvallend punt van kritiek is het teveel aan themanummers, een ook elders gesignaleerd verschijnsel dat afbreuk doet aan de laboratorium- en anthologische functie van een tijdschrift. Een interessante kwestie is de kritiek op de overdaad aan journalistieke recensies in Kreatief. Hetzelfde tijdschrift zou bovendien te weinig selectief zijn ten aanzien van de creatieve bijdragen. De Vlaamse Gids en Gierik/NVT krijgen te horen dat hun inhoud chronisch onevenwichtig is. Lastig te beoordelen blijken de tijdschriften welke bijna alleen maar themanummers brengen ( Revolver), inhoudelijk maar één onderwerp kennen (de Chinese letterkunde in Het Trage Vuur), academisch literatuurwetenschappelijk zijn ingesteld ( Spiegel der Letteren) of puur literair-historisch ( ZL).
De situatie in 2001 is een goede afspiegeling van die in 2000. De lagere subsidies belanden bij Gierik/NVT, Kreatief, Spiegel der Letteren, Het Trage Vuur, ZL (startsubsidie), Tekst/Text (startsubsidie) en Nieuw Zuid (startsubsidie). De wat hogere gaan naar Deus ex Machina en Revolver. Voor de hoogste subsidie komen in aanmerking Yang, DW&B, De Brakke Hond en - langs een andere weg - De Poëziekrant.
Bij elkaar gaat het in Vlaanderen om dertien tijdschriften. De in Nederland gesubsidieerde tijdschriften wijken daar in aantal en onderlinge niveauverschillen niet opvallend veel van af. Ook in Nederland bestaat de top uit drie, vier tijdschriften (De Gids, Raster, De Revisor). Als Tirade en De Tweede Ronde het tij weer wat meer mee hebben, komen ze ook voor de A-status in aanmerking. Armada, Bzzlletin, Literatuur en De Parelduiker horen naar hun wetenschappelijke, didactische of historische aard en functie thuis in de categorie van Spiegel der Letteren en Het Trage Vuur. Ze zouden eens op zoek moeten gaan naar andere bronnen van financiering. De spoeling voor de gesubsidieerde creatieve en kritisch-literaire tijdschriften - bij elkaar dan
| |
| |
nog altijd achttien in Nederland en
Vlaanderen - zou er minder dun door kunnen worden. In dit verband is het van belang te weten dat zowel het Nederlands Produktiefonds als het Vlaamse Fonds voor de letteren een hogere (A) en een lagere subsidiestatus (B) onderscheidt, met daarnaast een stimulerings- of startsubsidie. Opmerkelijk is dat aan beide zijden de hoogst gesubsidieerde tijdschriften allemaal ook goed voldoen aan de omschrijving van de in wisselende verhouding aanwezige theoretische, kritische en creatieve kernfuncties van het literaire tijdschrift die ik hierboven gaf. Voor Vlaanderen zijn dit Yang, DW&B, De Brakke Hond en De Poëziekrant. Voor Nederland: De Gids, Raster en De Revisor. In Vlaanderen zullen er vijf meer moeten doen aan de creatieve inbreng en kritischer zijn in de selectie. In Nederland zijn het - afgezien van de twee Friese tijdschriften Hjir en Trotwaer - Tirade en De tweede ronde, plus de nog wat lager gesubsidieerde tijdschriften Parmentier en Liter, die op betere tijden hopen: alle vier vertonen ze wel het vereiste literaire profiel, maar bezitten in hun huidige vorm kennelijk niet het gewenste niveau.
| |
Collectieve promotie
Een niet te ontkennen feit is dat tijdschriften steeds meer geld uitgeven aan de productie, maar dat de inkomsten, over de gehele lijn gezien, dalen, doordat steeds minder mensen zich abonneren of een los nummer kopen. Vanaf 1998 probeert daarom het Nederlandse Produktiefonds in samenwerking met de literaire uitgevers, de aanwezigheid en zichtbaarheid van literaire tijdschriften in openbare bibliotheken te vergroten, een aanpak die ook in Vlaanderen lijkt te worden gevolgd. Met kortingen van 50% gedurende drie jaar op een promotiepakket van tijdschriften van de zijde van de uitgevers en met vergelijkbare kortingen op de resterende abonnementskosten. Volgens de ‘Tussentijdse Beoordeling jaargang 2000’ van het Produktiefonds wordt deze weg voortgezet, evenals die van de promotiesubsidies aan afzonderlijke tijdschriften voor activiteiten ten behoeve van de verruiming van het lezerspubliek. Over belangstelling van de zijde van de overheid kunnen de tijdschriften in Nederland en Vlaanderen toch niet veel te mopperen hebben. Jaarlijks is er de kwalitatieve beoordeling en onderlinge vergelijking met het oog op de tegemoetkoming in de distributie- en exploitatiekosten. Er zijn promotiesubsidies
| |
| |
voor de bibliotheken. Een indirecte subsidie van de individuele abonnee was er in Nederland tot voor kort ook, maar deze is verdwenen bij de fiscale herziening voor 2001. Aanschaf van vakliteratuur is niet langer fiscaal aftrekbaar. Individuele abonnementen op literaire en wetenschappelijke tijdschriften zullen er alleen maar minder door worden. De Staat geeft, maar de fiscus neemt...
| |
Literaire Tijdschriften Plus
Een tijdschrift kan nog zo rijk van inhoud zijn en de vormgeving ervan nog zo fraai, als er geen lezers zijn, houdt het op. Abonnementen zijn niet altijd noodzakelijk, kopende lezers wel. Raster kent al lang geen abonnementen meer. Het verschijnt als een afzonderlijk verkrijgbaar ‘boek’. Volgens deze lossever-koopmethode (wel of niet met de mogelijkheid tot een abonnement) verschijnen er tegenwoordig meer: Hard Gras en Zwart IJs bijvoorbeeld. Anders dan het traditioneel literaire tijdschrift Raster mikken de ongesubsidieerde tijdschriften Hard Gras en Zwart IJs bovendien op een veel breder publiek dan het zuiver literair geïnteresseerde; het eerste noemt zich ‘voetbaltijdschrift voor lezers’, het tweede ‘literair tijdschrift voor schaatsers en lezers’. Volgens deze verbrede formule hebben ook andere ‘gelegenheidstijdschriften’ het geprobeerd. Payola, ‘popliterair tijdschrift’, onder redactie van onder meer Joost Zwagerman en Martin Bril, verscheen in 1997-1999 vier keer en hield het verder voor gezien. Ook Kaliber, ‘tijdschrift voor misdaad en literatuur’, opgericht in 2000, bracht het tot slechts een paar nummers. Eenzelfde succes als Hard Gras hebben deze ‘literatuur +’ -tijdschriften niet behaald. Of de mede op specifieke buitenliteraire interesses afgestemde formule toekomst heeft, kan hieruit niet worden afgeleid. Met dit soort tijdschriften kan het vriezen of dooien.
Dat het literaire tijdschrift blijft voortbestaan, lijkt me geen hachelijke voorspelling. Het omgekeerde is dat wel, zoals Goedegebuure en Bommeljé ongewild hebben aangetoond. Onheilsprofeten zullen er telkens weer zijn. Onlangs nog werd in het voormalige Utrechtse studententijdschrift, maar inmiddels aardig volwassen en zelfstandig geworden literatuur-vakblad Vooys beweerd dat overleven wellicht beter mogelijk zou zijn als tijdschriften erin zouden slagen grote advertorials te verwerven: ‘ook dichteressen rijden tenslotte auto, ook romanciers gebruiken deodorant, ook essayisten proberen wel eens een mooi overhemd uit te zoeken’. Een andere oplossing zou zijn, aldus Vooys, de papieren vorm gedag te zeggen en het internet op te gaan, hoe groot de tekortkomingen van dit medium op dit moment ook nog zijn: dominantie van de korte vorm, opdringerigheid van het audiovisuele element, gebrek aan complexiteit, reflectie en selectie. Gelukkig gaf de auteur aan zijn onheilstekst toch nog een enigszins hoopvolle titel mee: ‘De schijndood van het tijdschrift’.
| |
| |
| |
Literatuur:
jaap goedegebuure, ‘Het ontbreken van een stellingname’, in: HP/De Tijd, 3 oktober 1981. De Redactie, ‘Vrij en ongesubsidieerd’, in: Hollands Maandblad, jrg. 38, 1997, nr. 593, pp. 3-4. |
bastiaan bommeljé, ‘Een zompig moeras vol culturele fossielen. Hebbende literaire tijdschriften toekomst?’, in: NRC Handelsblad, 8 juni 1994. |
dirk van bastelaere, ‘De infrastructuurstrijd. Literaire tijdschriften in Vlaanderen na de verdwijning van het Nieuw Vlaams Tijdschrift’, in: Yang, jrg. 31,1995, nr. 1, pp. 4-19. (= de bewerkte vorm van een lezing op 9 juni 1994). |
stem bakker en willem kurstjens (samenst.), Nieuwe maatjes. Opvallende debuutverhalen uit de Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften van 1988 tot 1994, Uitgeverij De Geus, Breda 1995. |
hendrik van gorp e.a., Lexicon van literaire termen, Martinus Nijhoff uitgevers/Wolters Plantyn, Groningen/Deurne (België), 7e herz. dr., 1998, lemma ‘Tijdschrift’, pp. 343-344. |
gert den toom, ‘De schijndood van het tijdschrift’, in: Vooys, jrg. 19, 2001, nr. 1, pp. 34-36. |
Rapporten Literaire Tijdschriften, Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, Amsterdam 1992-2001. |
Rapport Literaire tijdschriften. Beoordeling jaargang 2000, Vlaams Fonds voor de Letteren, Berchem, 2001. |
| |
Noot:
In Nederland ontvangen in 2001 veertien tijdschriften (inclusief twee Friese) een vorm van subsidie:
- De Gids, Raster en De Revisor ontvangen de standaardsubsidie en een premie;
- Armada, Bunker Hill, Bzzlletin, Hjir, Literatuur, De Parelduiker, Tirade, Trotwaer en De Tweede Ronde ontvangen de standaardsubsidie;
- Liter en Parmentier ontvangen een stimuleringssubsidie.
Het budget voor literaire tijdschriften was in 2000: € 238234,61 (f 525.000,-) productiesubsidies; € 54453,62 (f 120.000,-) additionele honoraria.
De standaardsubsidie bedraagt ongeveer 40% van het exploitatietekort. De premie (‘kwaliteitsopslag’) ligt rond 25% van het tekort. Uiteraard geschiedt de toekenning voorzover het budget dit toelaat. De concrete bedragen, die per tijdschrift dus verschillen, maakt het Fonds niet openbaar.
In Vlaanderen gelden geen percentages maar min of meer vaste subsidiebedragen. D.W.&B (€ 69410,18) (2.800.000 BEF), Yang (€ 39662,96) (1.600.000 BEF), De Brakke Hond (€ 30986,69) (1.250.000 BEF), Revolver (€ 19831,48) (800.000 BEF), Deus ex Machina (€ 19831,48) (800.000 BEF), Het trage vuur (€ 12394,67) (500.000 BEE), Spiegel der Letteren (€ 9915,74) (400.000 BEF), Gierik/NVT (€ 9915,74) (400.000 BEF), Kreatief (€ 7436,80) (300.000 BEF), Nieuw Zuid (startsubsidie: (€ 6197,33) (250.000 BEF), Tekst/Text (startsubsidie: (€ 6197,33) (250.000 BEF), ZL (startsubsidie: (€ 6197,33) (250.000 BEF). De Poëziekrant deelt mee in de subsidie van € 173525,46 (7.000.000 BEF) voor het Poëziecentrum in Gent.
Met dank aan het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds en aan het Vlaams Fonds voor de Letteren voor de verstrekte informatie.
|
|