| |
| |
| |
Een spel zonder grenzen
Cabaret in Nederland anno 2002
Jos Nijhof
werd geboren in Borne in 1952. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de R.U. Leiden. Is leraar Nederlands in het voortgezet onderwijs. Publiceerde ‘Gerard Reve. Werther Nieland’ (1990) en ‘A. Koolhaas. Vanwege een tere huid’ (1991), analyses en samenvattingen van literaire werken. Hij schreef theaterkritieken in dag- en weekbladen en publiceerde artikelen in de ‘Achterbergkroniek’ en ‘Bzzlletin’, Verder schritft hij regelmatig over theater in ‘Ons Erfdeel’, ‘Septentrion’ en ‘The Low Countries’.
Adres: Berkenkade 14, NL-2351 NB Leiderdorp
Voor de oudere generatie is het geen vraag, maar welke jeugdige cabaretliefhebber in Nederland weet nog waar het begrip ‘de grote drie’ voor staat? De algemeen erkende autoriteit van het driemanschap Toon Hermans (1916-2000), Wim Kan (1911-1983) en Wim Sonneveld (1917-1974) ligt ver achter ons - en met het overlijden van Hermans op 22 april 2000 lijkt alles wat ‘groot’ was aan het Nederlandse cabaret definitief teloorgegaan: het cabaret dat bepaald werd door grote namen, het cabaret dat beoogde een zo groot mogelijk publiek te bereiken, het cabaret dat bij voorkeur gespeeld werd op grote podia. Ongeveer sinds het eind van de jaren zeventig is het cabaret zo ‘gedemocratiseerd’, zo wijd verspreid en zo divers, dat er voor monopolies van het type Hermans-Kan-Sonneveld in feite geen plaats meer is. Dit artikel beoogt de actuele situatie van het cabaret in Nederland in kaart te brengen, waarbij - dit mede bij wijze van verontschuldiging aan wie zich te kort gedaan voelt - het noemen van namen niet anders dan selectief kan zijn. Zo overweldigend is het aanbod, zo snel worden nieuwe cabaretiers gelanceerd en raken ‘oudere jonge’ talenten in vergetelheid.
| |
De laatste grote namen
In 2002 zijn Freek de Jonge (o1944) en Youp van 't Hek (o1954) misschien nog de enigen die met elkaar kunnen concurreren om de prijs van de belangrijkste cabaretier van Nederland, al zijn ze inmiddels in de herfst van hun carrière beland. Zoals De Jonge in vrijwel ieder interview zijn bewondering voor Toon Hermans te berde brengt, zo valt op dat veel nieuwe cabaretiers Freek de Jonge als bron van inspiratie noemen, hoeveel kritisch rumoer er anderzijds ook rond zijn persoon te horen valt.
| |
| |
Youp van 't Hek (o1954) in ‘De wereld draait door’.
Er is een lijn, beginnend bij de vooroorlogse theaterclown Johan Buziau, die via Hermans en De Jonge doorloopt naar een groot deel van het nieuwste talent in de cabaretwereld. Wat de artiesten binnen deze traditie verbindt, is de natuurlijke aandrang om cabaret te maken, om met een tomeloze inzet van de eigen persoon vermaak te creëren. Dat neemt niet weg dat er ook verschillen zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om de maatschappelijke betrokkenheid van de artiesten. Die is waarschijnlijk bij De Jonge het grootst, en precies op dat punt maakt hij zich kwetsbaar en blijkt hij een geliefd doelwit van sommige critici te zijn: die verwijten hem de moraliserende, prekerige toon en vinden de domineeszoon - die hij daadwerkelijk is - te nadrukkelijk in zijn shows aanwezig. Ook zijn jonge collega's haken in op die kritiek: de talentvolle cabaretiers van De Vliegende Panters weten in hun voorstelling Hype (1998) het nogal wazige moralisme van De Jonge treffend te parodiëren in een sublieme sketch over ‘zinloos geweld’.
Youp van 't Hek staat buiten de genoemde traditie, omdat hij in veel mindere mate een natuurtalent is en nauwelijks ‘de lach aan zijn kont heeft hangen’: Van 't Hek's huidige succes in de cabaretwereld is het resultaat van bijna dertig jaar hard werken en in al zijn shows blijft hij iets uitstralen van de vechtersbaas die ook zijn publiek een mentaliteit wil opdringen van op je hoede blijven en je verzetten tegen de afstomping en de nivellering. In zijn eigen woorden: ‘Maar ik weiger om te berusten. Ik zal blijven knokken. Als ik doodga, staat in mijn In Memoriam: hij bleef de mensen wakker schreeuwen.’ (Straatmagazine, oktober-november 2001).
| |
| |
Wat bij al die zendingsdrang opvalt, is dat Van 't Hek zijn pijlen voornamelijk richt op de kleine ergernissen van het leven - de curieuze paradox van alcoholvrij bier, de treurigheid van bepaalde televisieprogramma's, de misplaatste liefdadigheid van de nouveau riche - en dat hij zich zelden druk maakt om de dingen die er werkelijk toe doen. Misschien dat juist die terughoudendheid, dat ontlopen van grote thema's, hem de publiekslieveling heeft gemaakt van talloze Nederlanders, zowel jong als oud. Bij Van 't Hek hoeft men zich zelden persoonlijk geschoffeerd te voelen, de kritiek kan altijd betrekking hebben op je buurman, kortom: zijn programma's houden de geruststellende belofte in van een rimpelloos avondje uit.
| |
Gratuit vermaak
Dat laatste geldt ook voor het werk van een aantal andere cabaretiers die al wat langer meedraaien, zoals Herman Finkers (o1954), Hans Liberg (o1954) en Brigitte Kaandorp (o1963): opvallende talenten die zich mogen verheugen in de belangstelling van een groot publiek, maar die zich nauwelijks lijken te bekommeren om welke ontwikkelingen in de maatschappij dan ook. Voor een rechtstreekse stellingname van het cabaret in politieke of maatschappelijke kwesties moet men diep in het verleden graven.
Laten we nog even teruggaan naar de twee spraakmakendste voorbeelden op dit gebied. Het op handen zijnde bezoek aan Nederland van de Japanse keizer Hirohito in 1971 prikkelde Wim Kan tot een - overigens vergeefse - actie om dat te verhinderen. In een lied vol verbittering verwoordde hij, die in 1943 gedwongen was geweest te werken aan de Birma-spoorlijn, zijn aanklacht tegen de keizer en tegen dit staatsbezoek. Niet minder legendarisch is de actie Bloed aan de paal die Freek de Jonge in 1978 organiseerde, samen met zijn toenmalige Neerlands Hoop-compagnon Bram Vermeulen: toen Nederland zich gekwalificeerd had voor het wereldkampioenschap voetbal in Argentinië, protesteerde links Nederland tegen het vertrek van de spelers naar een land waar het dictatoriale regime van generaal Videla verdacht werd van grootscheepse slachtingen en ontvoeringen. De Jonge en Vermeulen gaven met hun - eveneens vergeefse - actie een stem aan dit protest.
De cabaretiers van de jongste generatie doen openlijk afstand van een dergelijke bemoeienis en het is in feite ondenkbaar dat één van hen zich op soortgelijke wijze zou committeren aan welk actueel politiek-maatschappelijk thema dan ook. In het pretentieloze cabaret van de voorbije twee decennia zijn zelfs de meest beladen onderwerpen slechts aanleiding tot vrijblijvende provocaties en zelden tot een hardop uitgesproken protest. De huidige kampioen van deze ‘nihilistische’ stroming is Hans Teeuwen (o1967), een cabaretier die geen taboe schuwt - voor zover zijn voorgangers nog een taboe met rust hebben gelaten - en die complete bevolkingsgroepen eerder als
| |
| |
Herman Finkers (o1954).
vijand dan als vriend lijkt te beschouwen. Zelfs de meest geharde fan voelt zich soms ongemakkelijk bij de ongeleide stortvloed aan sick jokes en beledigingen die Teeuwen over de zaal uitstort. Ook zijn collega's worden niet ontzien: in zijn vierde avondvullende programma Dat dan weer wel (2001) wordt het ‘achterhaalde’ cabaret van De Jonge en Van 't Hek met een aantal felle uithalen bij het grofvuil gezet. En dat alles gebeurt op een onberedeneerde en rechtstreekse wijze waaraan iedere stilering of nuance ontbreekt - het publiek laat met zich sollen, niet op basis van wederzijds begrepen ironie, maar door een ‘boze’ Hans Teeuwen persoonlijk. Teeuwen kan zich deze Publikums-beschimpfung met een gerust hart veroorloven: de grootheid van zijn talent staat buiten elke discussie, en vooral de jeugd draagt hem op handen.
| |
Stand-up comedy
Voordat hij de grote sprong naar de theaters kon maken, was Hans Teeuwen een korte periode actief in de zogenaamde stand-up comedy - een vorm van cabaret die de laatste tien jaar het theateramusement in Nederland in sterke mate is gaan bepalen, en waarvan de wortels liggen bij grote Amerikaanse artiesten als Lenny Bruce en Richard Pryor. Vooral in de jaren tachtig nam de populariteit van het genre in hevige mate toe, zowel in de Verenigde Staten als in Engeland. In Nederland was het Raoul Heertje (o1966) die in 1990 de stand-up comedy introduceerde. Met enkele collega's vormde hij de Comedytrain, een gezelschap waarvan de leden hoofdzakelijk optreden in cafés - een
| |
| |
omgeving waar men zich als artiest moet bewijzen en waar men een publiek moet veroveren dat in eerste instantie niet voor comedy gekomen is. In de woorden van Hans Teeuwen: ‘Het voordeel van die café-situatie is dat je leert vechten om de aandacht te krijgen. Het is geen gespreid bedje waarin je terechtkomt. Je moet echt moeite doen om de goede toon te vinden’ (TheaterMaker, december 2000). Kenmerkend voor de stand-up comedian is de humoristische dialoog - doorgaans fel van toon - die de artiest probeert aan te gaan met de mensen om hem heen, een dialoog waarvan hij de touwtjes onafgebroken in handen moet zien te houden. Zodra hij merkt dat het publiek onverschillig of weerspannig is, zal hij nieuwe ingangen moeten vinden om het succes af te dwingen.
De harde leerschool waaraan de stand-up comedians zichzelf vrijwillig onderwerpen is wèl een leerschool gebleken die keer op keer belangrijke artiesten aflevert. Hans Sibbel (o1958), Dolf Jansen (o1963) - samen het duo Lebbis en Jansen - Lenette van Dongen (o1958), Theo Maassen (o1966): het zijn slechts enkele namen van gevierde cabaretiers die in de Comedytrain hun opleiding genoten. Van de optredens in de cafés leidt de weg in de meeste gevallen naar deelname aan één van de vier belangrijke landelijke cabaretfestivals. Als deelname aan een dergelijk festival tot bekroning leidt, moeten - voor een succesvol vervolg van het curriculum - daarna zo snel mogelijk de elektronische media in beeld komen om de jonge artiest een handje te helpen. Kort door de bocht gezegd, als diens hoofd niet binnen afzienbare tijd op de beeldbuis verschijnt, is iedere hoop op een verdere loopbaan in het cabaret vervlogen.
| |
De televisie als podium
Van de publieke omroepen heeft vooral de VARA het Nederlandse cabaret altijd een warm hart toegedragen, maar nu het cabaret zich in een soort hoogconjunctuur bevindt, profiteren de andere omroepen graag van de aandacht mee. En zo kan het gebeuren, dat er geen week op de Nederlandse televisie voorbijgaat zonder cabaret. Paul de Leeuw (o1962), Marc-Marie Huibregts (o1967), Dolf Jansen en Jörgen Raymann (o1966) kregen hun eigen talkshow, in verschillende amusementsprogramma's worden cabaretiers ingezet als smaakmakers en veel avondvullende theatershows worden in één of twee afleveringen volledig uitgezonden.
Bovendien zijn er de zogenaamde Cabarestafettes. Onder die naam toeren, in een wisselende bezetting, steeds drie nieuwe artiesten - in de regel winnaars van één van de landelijke festivals - langs de schouwburgen, begeleid door een ervaren presentator. In een later stadium worden compilaties van deze shows uitgezonden via de televisie, sinds januari van dit jaar onder de naam Cabaretiers on tour. De betekenis van dergelijke programma's valt niet
| |
| |
Hans Teeuwen (o1967) - Foto Sanne Peper.
te onderschatten: terwijl voor een aanstormend talent vroeger een langdurige en moeizame gang langs - de inmiddels wegbezuinigde - buurt- en jongerencentra nodig was, kan nu met een kwartier televisiezendtijd een eigen publiek worden gegenereerd.
Terzijde kan hier het cabaret worden genoemd dat uitsluitend via radio en televisie te genieten valt. Zoals bekend vormden tussen 1974 en 1998 Kees van Kooten (o1941) en Wim de Bie (o1939) zo ongeveer de meest besproken verschijning op de Nederlandse televisie, nadat ze eerst via de radio hun enorme talent hadden bewezen. In feite becommentarieerde het duo de tijdgeest in de beste traditie van het ‘klassieke’ cabaret, op uitermate scherpzinnige wijze en met een buitengewoon gevoel voor de mogelijkheden van de taal. Een actueel voorbeeld van zulk televisiecabaret is het programma Jiskefet, dat in de afgelopen tien jaar een ongekende populariteit bereikte. Weliswaar zullen de drie makers - die eveneens via de radio hun debuut maakten - liever niet het stempel van cabaretiers krijgen opgedrukt, omdat daarvoor hun instelling te onconventioneel is en hun methode te absurdistisch; toch vertonen de sketches waarin ze optreden, zeker het deel dat wordt opgenomen in de aanwezigheid van een live-publiek, een onmiskenbare overeenkomst met het tegendraadse werk van iemand als Hans Teeuwen.
| |
| |
| |
De cabaretier-acteur
Het cabaret heeft zich verbreed tot algemeen vermaak waarvoor men zelfs de deur niet meer uit hoeft. Een tv-recensent schreef onlangs spottend: ‘Het lijkt wel of elke avond de ene helft van de bevolking kijkt naar de andere die grappig doet op een podium.’ (NRC Handelsblad, 7 januari 2002). Buiten de media om heeft een ander amusementsgenre, de musical, zich inmiddels sterk kunnen ontwikkelen door een stevige investering van een aantal grote, commerciële producenten. Een musical met in de hoofdrollen enkele van radio en televisie bekende persoonlijkheden blijkt een ideaal divertissement voor de Nederlander die het zich financieel kan veroorloven, maar ook een geschikt personeelsuitstapje voor de grotere bedrijven.
Het stiefkind van deze twee ontwikkelingen dreigt intussen het conventionele toneel te worden: het genre waar het getouwtrek rondom de vierjaarlijkse overheidssubsidies bijna een karikatuur is geworden en waar de vergrijzing van het publiek verontrustend voortschrijdt. Daarbij valt op, dat juist gezelschappen die cabareteske elementen in hun voorstellingen integreren zich het beste weten te handhaven. Exemplarisch is Carver, een succesvol driemanschap dat zijn wortels heeft in de mime en dat al ruim twaalf jaar balanceert op de grens van toneel en cabaret. De voorstellingen komen steeds tot stand via improvisaties, er wordt nauwelijks een verhaal verteld, veeleer is er sprake van een ‘theatrale documentaire’ - net als een cabaretprogramma opgebouwd uit afzonderlijke scènes met een beperkte samenhang. De acteurs zijn ijzersterk in het creëren van typetjes, hebben een geweldig gevoel voor timing en weten de absurditeit van alledag feilloos bloot te leggen. Het Carver-publiek bestaat uit voornamelijk jonge mensen die - net als een cabaret-publiek - eigenlijk maar één ding willen: van minuut tot minuut vermaakt worden. Een recensent van Carver's laatste voorstelling spreekt in dit verband zelfs van een chronisch probleem: ‘Door de reputatie van de groep - “Carver, dat wordt lachen” - komen de bezoekers al schuddebuikend binnen en schateren ze alle nuance het verhaal uit.’ (NRC Handelsblad, 22 december 2001).
Naast Carver zijn er verschillende andere groepen - Orkater, Alex d'Electrique, Mug met de Gouden Tand, Echte Mannen - die voorstellingen maken waarin de geest van het cabaret in meer of mindere mate aanwezig is. Humor, visualiteit en een direct op het publiek gerichte speelstijl zijn kenmerkend voor het theater van deze gezelschappen. De vruchtbare wisselwerking tussen cabaret en toneel blijkt verder uit het steeds vaker optreden van cabaretiers als acteur in min of meer klassieke toneelstukken. Reeds in het seizoen 1993-1994 vertolkte Freek de Jonge de rol van nar in Shakespeare's King Lear bij het Nationale Toneel uit Den Haag; in het seizoen 2000-2001 speelden Peter Heerschop (o1960) en Viggo Waas (o1962) van de cabaretgroep Niet Uit
| |
| |
Raoul Heertje (o1966).
Het Raam (NUHR) in Beckett's Wachten op Godot bij het Noord Nederlands Toneel uit Groningen; in het seizoen 2001-2002 speelde cabaretier Eric van Sauers ( o1964) de titelrol in een hilarische versie van Shakespeare's Othello, eveneens bij het Noord Nederlands Toneel. En later in dit seizoen ging bij hetzelfde gezelschap Lenny Bruce in première, een toneelstuk over het veelbewogen leven van deze legendarische komiek met in de hoofdrol afwisselend stand-up comedian Raoul Heertje en cabaretier Hans Sibbel. Tot slot: cabaretier Theo Maassen wordt genoemd voor de hoofdrol in een Nederlandse versie van The Elephant Man van Bernard Pomerance, uitgebracht door Opus One Productions. Maar niet alleen op het toneel, ook in televisieseries en in films wordt steeds vaker een beroep gedaan op het acteertalent van de cabaretiers, en zeker niet uitsluitend voor de komische rollen.
| |
Een spel zonder grenzen
Dat de cabaretier zich in toenemende mate manifesteert als allround podiumartiest - op de televisie, op het toneelpodium, in de bioscoop - betekent niet vanzelfsprekend dat alle cabaretiers multitalenten zijn. Wèl zegt het iets over de verkoopbaarheid van het ‘product’ cabaret in Nederland. Die is zo goed, dat het cabaret inmiddels een aanzienlijk deel van het culturele leven is gaan bepalen. Zo komen we niet alleen in de elektronische, maar ook in de geschreven media de namen van belangrijke cabaretiers tegen. Reeds Toon Hermans begon op latere leeftijd met het publiceren van bundels met gedichten en overpeinzingen; van Freek de Jonge verschenen de teksten van zijn eerste shows, maar ook enkele autobiografische verhalen en romans; Youp van 't Hek behaalt met de publicatie van zijn verzamelde columns en bespiegelingen oplagecijfers waar iedere uitgever van droomt. Ook andere cabaretiers
| |
| |
Nilgün Yerli (o1969) - Foto Noëlle van der Lende.
ruilen de vluchtigheid van hun metier bij tijd en wijle in voor de duurzaamheid van het gedrukte woord.
Het maken van cabaret, het optreden als acteur in het theater of op het witte doek, het schrijven van verhalen en columns, het tekenen van cartoons - het zijn artistieke uitingen die meer en meer in elkaars verlengde zijn komen te liggen. Ook in die zin, dat sommige kunstenaars - zij het dan tijdelijk - juist de omgekeerde weg bewandelen, bijvoorbeeld die van schrijver tot cabaretier. Zo zag de schrijver Boudewijn Büch (o1948) zijn naamsbekendheid toenemen door een regelmatig televisieoptreden als reisverslaggever, waarna hij in het seizoen 1996-1997 een eerste - overigens niet zeer succesvolle - sprong naar het cabaretpodium maakte. En, om nog slechts één ander voorbeeld te noemen, in het seizoen 2000-2001 trad de cartoonist Gummbah (pseudoniem van Gert-Jan van Leeuwen, o1966) samen met Hans Teeuwen en regisseur-cabaretier Pieter Bouwman (o1958) op in Poelmo, slaaf van het zuiden, een serie theatershows die vanaf januari van dit jaar in acht afleveringen door de televisie werd uitgezonden.
Het cabaret in Nederland is een spel zonder grenzen geworden, een spel waaraan - gelukkig - steeds vaker artiesten met een niet-Nederlandse achtergrond deelnemen, onder wie de uit Suriname afkomstige Jörgen Raymann, de van oorsprong Turkse Nilgün Yerli (o1969), en de in Marokko geboren Najib Amhali (o1970). Alle drie maken ze gebruik van hun allochtone
| |
| |
achtergrond, maar hun satire richt zich op alle culturen die hun nieuwe vaderland rijk is - en naast hun onbetwiste vakmanschap is dat één van de redenen waarom ze in de smaak vallen bij een breed, multicultureel publiek.
Intussen kan men zich afvragen of door de ongebreidelde expansie van het cabaret niet het gevaar van een zekere overexposure dreigt. Te meer daar de kwantitatieve toename lang niet altijd hand in hand gaat met een kwalitatieve toename. Meer en meer beklagen de jury's van de landelijke festivals zich over het afnemende niveau, en wie in het theater of via de televisie de jongste generatie cabaretiers aanschouwt, moet inderdaad constateren dat er soms sprake is van een beschamende middelmatigheid. Daar komt bij, dat een amusementsvorm die de samenleving uitsluitend belicht vanuit een risicoloze, satirische benadering op den duur nogal gaat vervelen.
Het zou voor het niveau van het cabaret in Nederland dan ook goed zijn als andere vormen van publiek vermaak - vormen die ontwikkelingen in politiek en samenleving wèl serieus nemen - in staat zouden zijn hun concurrentiepositie te verstevigen. Anders gezegd: de bal ligt nu bij de makers van het reguliere repertoiretoneel, bij de gezelschappen die de laatste jaren, als gevolg van te ver doorgeschoten experimenteerdrift, behoorlijk van het grote publiek vervreemd zijn geraakt. Aan hen is het om de weg naar de basis terug te vinden, en een begin te maken met het herstel van een zeker evenwicht in de podiumkunsten. Een herstel waar de tijd meer dan rijp voor is.
Het Theater Instituut Nederland opent van 15 februari tot en met 6 oktober 2002 de deuren van zijn museum voor de tentoonstelling: Dringende Kwesties. Cabaretiers over god, oranje, sex en andere zaken.
Theater Instituut Nederland, Herengracht 168, NL-1016 HP Amsterdam.
Tel. +31(20)551 33 00 / Fax + 31(20)551 33 03 / e-mail: info@tin.nl
www.tin.nl. // www.theatermuseum.nl
|
|