Na de diagnose hoort een remedie. Rogiers ziet die in ‘ontmoetingen’ en ‘contacten’. Contact leidt tot verbondenheid en betrokkenheid. Betrokkenheid organiseren is vrij van paternalisme en populisme, het groeit in de praktijk en kost tijd. Maatschappelijk weefsel aanmaken of herstellen is altijd patchwork: ‘als het maar gaten dicht’. Samenlevingsopbouw gaat van intensievere contacten tussen individuen tot het oprichten van straat- en wijkcomités, van hoorzittingen tot referenda. ‘Contact dient niet om keer op keer aan de mensen uitte leggen hoe democratie werkt, het is de democratie zelf die werkt en niet ophoudt zichzelf te vernieuwen.’ (p. 94). Ook de journalist moet betrokken zijn in de zin van onbevangen, nieuwsgierig naar contact met de samenleving.
Ik denk dat Rogiers grotendeels gelijk heeft. Zijn remedie oogt niet spectaculair en klinkt vanzelfsprekend: beleid, preciezer: samenlevingsopbouw als indirecte strijd tegen extreem-rechts. Het zal een werk van lange adem zijn. We moeten daarbij elke fixatie op het Blok zelf inderdaad afzweren. Ik betwijfel in dit verband of het nuttig is het Blok ‘fascistisch’ te noemen, zoals Rogiers in zijn inleiding doet, ‘om ervan af te zijn’, alsof hij toch even wil offeren op het altaar van de politieke correctheid, in een boek dat er voor de rest van gespeend blijft. ‘Fascistisch’ is een woord waarin elke rationele argumentatie opgeslokt wordt als in een zwart gat. Het helpt een discussie nooit vooruit, laat staan dat het iets verandert in de samenleving zelf.
Journalist-reporter Rudi Rotthier, die op deze aardbol al wat afreisde, heeft een reis in eigen land ondernomen. Hij trok naar de Antwerpse gemeente Borgerhout, Borgerokko in een bepaalde volksmond, als naar een oorlogsgebied, een soort Timboektoe. Bedoeling was de polsslag te voelen van de ‘mythologische bruine gemeente’, waar een kwart van de bevolking uit Marokkanen bestaat, en die symbool staat voor de doorbraak van extreem-rechts in Vlaanderen. Eerder dan elders stemde men er Vlaams Blok, en tegelijk worden er in de verloederde wijken meer en meer pogingen ondernomen om het tij te keren. Overigens onttroonden Deurne (‘Deurnistan’) en Hoboken, twee andere Antwerpse gemeenten, Borgerhout bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 wat het aantal Blokstemmen betreft.
Het Bezoek-het-reservaat genre is heikel. Ramptoerisme is nooit veraf, maar Rotthier is gelukkig geen CNN-sterjournalist op doortocht met een cameraploeg. Vier maanden (tussen augustus en december 2000: in oktober van dat jaar hadden de gemeenteraadsverkiezingen plaats) verbleef hij in Borgerhout, hij liep er rond en sprak er met de mensen. Hij weet dat hij niet te veel in het beeld moet gaan staan, en registreert vooral de verhalen van de bewoners. ‘Gij kunt goed luisteren’, vertrouwen oudjes hem toe. De reiziger in eigen land - die bij de gemeenteraadsverkiezingen slechts twintig kilometer verderop zijn eigen stem moet gaan uitbrengen - breekt op tijd op, als Borgerhout gewoon een gemeente is geworden, waar hij niets meer opmerkt. Een boek moet geschreven worden.
Rotthiers maakte een dwarsdoorsnede van een stuk Vlaanderen, en levert een waarachtige tranche de vie af. Hij is journalist genoeg om zelf op empirisch onderzoek te gaan als beweringen worden gelanceerd dat zwartrijders op de tram vooral allochtonen zijn. Hij hoedt zich daarbij voor het trekken van te vergaande conclusies uit dat onderzoek. ‘Ik merk nooit wat’, bekent hij vaak, maar ook dat veralgemeent hij niet. Hij maakt buurtvergaderingen mee, hoort de klaagzangers aan, peilt de verzuring, maar vooral de eenzaamheid, de contactstoornis, het wantrouwen: ‘In deze atmosfeer heeft het Vlaams Blok geen campagne nodig. Potentiële winst schuilt niet in brochures of huis-aan-huis-bezoeken, maar zit in de zeurmolen, aan de toog, of in winkels, de onstopbare stroom van steeds herhaalde klachten en gedeelde zuchten, waarbij de partij meestal niet eens wordt vermeld. Zo wordt het Blok slapend rijker. Zeurend rijker.’ (p. 155).
Hij luistert ook naar de ‘positivo's’, gestudeerde tweeverdieners die bewust de buurt als woonplaats hebben uitgekozen, en die hij definieert als ‘mensen die geen problemen hebben’, Duitse cameraploegen vinden overigens dat het reuze meevalt in Borgerhout, vergeleken met Berlijn. Het wordt snel duidelijk dat iedereen zijn Borgerhout tussen zijn oren meedraagt; dat le spectacle est dans le spectateur. Een vluchteling uit Kasjmier heeft er geen benul van in een probleembuurt te wonen, een Marokkaan noemt de Berbers vol misprijzen achterlijk, Marokkaanse meisjes pleiten dan weer voor meer sportterreinen, jeugdhuizen voor jongens. Zij zorgen wel voor zichzelf: