Ons Erfdeel. Jaargang 45
(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||
volk leerde zingen’ of waarderen hem als een icoon van de Vlaamse beweging. Enkele van zijn werken zijn zelfs gemeengoed geworden: het beiaardlied uit de Rubenscantate, de ‘Derde fantasie’ voor piano, het sololied ‘Mijn moederspraak’, wellicht ook de zang ‘Waar Maas en Schelde vloeien’ uit het oratorium De Schelde. In 1993 werd De Oorlog nog uitgevoerd in Antwerpen en in 1997 De Schelde. Over het algemeen koesterde men een eenzijdig facet van de componist en hing men zo een onvolledig beeld op van zijn kwaliteiten en betekenis. De viering van de honderdste verjaardag van het overlijden van Peter Benoit (1834-1901) heeft dat beeld eindelijk in belangrijke mate gecorrigeerd en vervolledigd. Naar aanleiding van die herdenking hadden in de loop van het jaar 2001 talrijke activiteiten plaats. Onder de titel Benoit aux Enfers stelde het Museum Vleeshuis te Antwerpen in samenwerking met het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven en het Centrum voor de Vlaamse Muziek een boeiende en leerrijke tentoonstelling samen. Aan de hand van unieke documenten, foto's, schilderijen, muziekfragmenten en voorwerpen werd licht geworpen op de jaren die Peter (toen nog Pierre) Benoit in Parijs doorbracht, destijds het Mekka van de muziek. Daarnaast kregen in een aantal lezingen diverse aspecten van de componist, de dirigent of de muziekpedagoog meer reliëf. Ook in tal van dag-, weekbladen en tijdschriften kreeg de figuur een ruime belangstelling. Enkele studiewerken wierpen nieuw licht op zijn oeuvre en biografie. De mijlpalen in het herdenkingsjaar waren evenwel de concerten die op diverse plaatsen, vooral in Harelbeke en Antwerpen, werden georganiseerd. Het hoogtepunt was ongetwijfeld de Peter Benoit Festivaldag in deSingel. Die kreeg als titel Monsieur Benoit est Flamand, waarmee een muziekjournalistPeter Benoit (1834-1901)
uit Parijs in 1861 Benoit als auteur van pianobladzijden bij het concertpubliek introduceerde. Op die festivaldag en op andere concerten werden in hoofdzaak composities uit de Parijse periode van de componist geprogrammeerd, d.w.z. uit de tijd dat hij nog niet ‘de kampioen der nationale gedachte’ (H. Baccaert) was. Die uitvoeringen stelden voor velen een totaal onbekend aspect van Benoits scheppingskracht en stijlkwaliteiten in de kijker. Na wat privé-muziekonderricht in Harelbeke, zijn geboorteplaats, trok Peter Benoit in 1851 naar het Conservatoire Royale in Brussel. Zes jaar later behaalde hij er de fel begeerde Prix de Rome. Die prijs stelde hem in de gelegenheid een studiereis te ondernemen o.a. door Duitsland, Bohemen en Frankrijk. Van 1859 tot 1863 verbleef hij te Parijs, la capitale de la musique, zoals hijzelf schreef. Terugge- | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
keerd in België, werd hij benoemd tot directeur van de stedelijke muziekschool in Antwerpen, die hij ondanks vele tegenslagen zou uitbouwen tot een koninklijk conservatorium met een eigen pedagogisch systeem, dat afweek van het Parijse en Brusselse model. In de werken die hij vanaf toen componeerde, kwamen zijn muzieknationalistische ideeën expliciet tot uiting; vooral in zijn grote oratoria en cantates. ‘Het is met het oog op de culturele volksverheffing een geschreven gemeenschapskunst die erop gericht was om de boodschap klaar en duidelijk over te brengen’, aldus Jan Dewilde. De studiereis en vooral de Parijse periode waren een belangrijke fase in het leven van Benoit. In Berlijn publiceerde hij zijn officiële opus 1, een achtstemmig Ave Maria, in Leipzig enkele pianopartituren; en dat telkens bij gerenommeerde muziekuitgeverijen. In Parijs dirigeerde hij ongeveer een jaar lang het ‘Théátre des Bouffes-Parisiens’, door J. Offenbach gesticht. Hij slaagde er wel niet in zijn droom, le baptême de Paris, te verwezenlijken: geen van zijn opera's kreeg hij immers op het Parijse podium uitgevoerd. En toch was die Parijse periode een zeer vruchtbare tijd. Hij componeerde er liederen en veel pianomuziek zoals de vijf bundels Contes et Ballades. Die briljante pianowerken werden er ook uitgegeven en de Parijse pers prees unaniem de technische kwaliteit en contrastrijke inhoud van die bladzijden. Benoit werd in de Franse hoofdstad bewonderd als origineel en vooruitstrevend componist. In Parijs ontstond ook het grootste gedeelte van de Quadrilogie religieuse, zijn omvangrijkste en misschien indrukwekkendste schepping. Die cyclus vormde het belangrijkste gedeelte van de programma's van het voorbije herdenkingsjaar en ontsluierde compositorische kwaliteiten die velen voordien niet hadden vermoed in het oeuvre van de Vlaamse componist. De titel Quadrilogie religieuse wordt meestal als Godsdienstige Tetralogie in het Nederlands vertaald. Het werk bestaat uit vier delen: ‘Kerstmis’ (1858), ‘Hoogmis’ (1859-1860), ‘Te-Deum’ (1861-1862) en ‘Requiem’ (1862-1863). Elk van die nummers werd destijds met veel succes op verschillende data in de Sint-Goedelekerk te Brussel gecreëerd. Het Vlaams Radio Orkest, verscheidene koren en solisten gaven o.l.v. George Pehlivanian op 10 maart 2001 een verzorgde en rijk geschakeerde uitvoering van de imposante ‘Hoogmis’ in de reeks Z00 Classic. Op enkele kleine zwakkere plekken na is het een partituur die getuigt van een hoog technisch meesterschap; ze doet niet onder voor andere romantische missen, zoals van Ch. Gounod of C. Saint-Saëns. Benoit slaagt erin de tekst op een gepaste wijze in zijn muziek te verklanken, met veel afwisseling, een solide opbouw en een doorlopende stuwing. De dialoog tussen het groot koor en het solistenkwartet komt vaak verrassend over. Op verschillende plaatsen is de orkestratie bijzonder kleurrijk verwerkt. Elk nummer bezit een eigen sfeer, geheel afhankelijk van de tekstinhoud. Het Kyrie is een expressief smeekgebed. Het Gloria zet met uitgesproken ritmische accenten jubelend in. Het Credo bezit een verkondigend karakter. Het feestelijke Sanctus is een van de schitterendste momenten uit de partituur. Het werk eindigt met een aangrijpend Agnus-Dei. Het meesterstuk uit de Quadrilogie religieuse is o.i. het ‘Requiem’. Het werd op 12 mei 2001 in deSingel o.l.v. Philippe Herreweghe uitgevoerd door het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen en een aantal koren. Zoals te verwachten was, gaf de dirigent geen hoogdravende verklanking aan deze partituur, veeleer een serene en doorzichtige interpretatie, waardoor verscheidene details duidelijk aan de oppervlakte kwamen. Niet te verwonderen dat het werk bij de creatie als een nooit gehoorde revelatie werd gekarakteriseerd. De musicoloog Edmond Vanderstraeten kwalificeerde het werk toen als ‘de geniaalste compositie die in ons land in het religieuze genre is geschreven. Vorm, idee, uitdrukking, alles is nieuw en origineel’. Ook nu nog is het een indringend werk dat blijft bekoren, niet alleen door zijn rijke expressiekracht doch evenzeer door zijn intrinsieke muzikale rijkdom. Andermaal stemt Benoit zijn muziek geheel en al af op de tekst en streeft hij nergens uiterlijk effect na. Nog meer dan in de ‘Hoogmis’ drenkt hij elk deel van de dodenmis in de gepaste sfeer en stemt hij de koorstijl en de instrumentatie daarop adequaat af. Het werk is bovendien bijzonder rijk aan contrastwerking. Om maar enkele voorbeelden daarvan te noemen: het ingetogen begin van het Requiem door de hoorns en de mannenstemmen; de dubbelkorige smeekzang in het Kyrie; de | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
hamerende koorpassages in het Dies irae; de lyriek in het Benedictus, dat met een hemels Hosanna wordt afgesloten. In de lange rij bekende requiems, zeg maar van W.A. Mozart tot A.L. Webber, mag deze partituur gerust een eervolle plaats innemen. Ph. Herreweghe merkte terecht op: ‘Ik heb muziek van Massenet en Gounod uitgevoerd en zelfs opgenomen. Ik vind dat dit werk van Benoit er gerust kan naast staan. Sommige werken voor koor van Liszt zijn veel pretentieuzer, maar niet noodzakelijk veel beter.’ Voor de Antwerpse concertvereniging COFENA dirigeerde Michel Tilkin met geestdriftige inzet op 11 december 2001 in de Koningin Elisabethzaal het Symfonieorkest van Vlaanderen en koren in de twee andere delen uit de Quadrilogie religieuse. Zeger Vandersteene was de solist in ‘Kerstmis’, een korte en eenvoudige cantate, gebouwd op de beginfrasen uit het Gloria en het Adeste, fideles. Het werk begint en eindigt in een pastorale sfeer met wisselende kleuren van de houten blaasinstrumenten; het middendeel bevat een subtiele verklanking van het engelenkoor. Geheel in overeenstemming met de tekst is het ‘Te-Deum’ een imposante hymne, die zeer hoge eisen stelt aan de koorpartijen. Het jubelende karakter en de monumentale structuur worden slechts enkele malen onderbroken door een verstilde passage in een fijn geciseleerde contrapunt. ‘Zonder de rijke afwisseling van de “Hoogmis” of de diepgang van het “Requiem” te evenaren, verdient het “Te-Deum” alle waardering door zijn homogene opbouw en zijn jeugdig elan’, aldus Luc Leytens in de programmabrochure. In het verleden werd Benoit vooral als grondlegger en representatieve figuur van de Nationale School in Vlaanderen gewaardeerd. Die eer komt hem zeker toe; die historische plaats bekleedt hij terecht. Maar nu, honderd jaar na zijn overlijden, werd het beeld van de ‘Rubens van de muziek’ - zoals Liszt zijn vriend en collega ooit noemde - bijgevijld en vervolledigd. Peter Benoit is niet alleen de componist van groots opgezette partituren met een Vlaams-nationalistische inslag, hij is ook de schepper van fijnzinnige pianobladzijden en niet in het minst van een fascinerend, hoogromantisch religieus oeuvre, dat esthetisch én muzikaal internationaal niveau haalt. De uitvoering van werken uit de Parijse periode heeft tijdens het herdenkingsjaar nieuw en verrassend licht geworpen op de kwaliteiten van Peter Benoit: hij was ook een origineel, revolutionair en sensitief componist. Hugo Heughebaert | |||||||
Nieuwe publicaties n.a.v. het herdenkingsjaar:
|
|