Theater
Medea als actuele mythe
Soms lijkt theater een beetje op opera. Daar zwaait het ijzeren repertoire de plak waardoor steevast dezelfde stukken - weliswaar in zeer uiteenlopende ensceneringen - voor het voetlicht komen. Dat is vooral makkelijk voor zangers en blijkbaar ook voor een publiek dat kiest voor zijn vertrouwde sprookjes. Ook het theater beschikt over zo'n cultureel patrimonium dat regelmatig gevierd dient te worden. In het theaterseizoen 2000-2001 viel Macbeth (Shakespeare) die eer te beurt met ensceneringen van o.a. KVS, Toneelgroep Amsterdam en het RO-theater. Einde 2001 stond de Medeastof volop in de belangstelling bij o.a. Kaaitheater en Toneelhuis. Méér dan cultureel erfgoed valt Medea echter te situeren in dat deel van het culturele geheugen dat actief inwerkt op thema's van onze tijd. Als archetype van de kindermoordenares sluit ze aan bij een andere actuele mythe, namelijk die van de ideale moeder. Het Medeaverhaal plaatst een uiterste grens aan de liefde van de moeder, laat die kantelen in een totaliserende liefde die het object ervan zal vernietigen. Het is een zeer populaire mythe, al van in de Oudheid, en opnieuw vanaf de 17de eeuw. Maar ook een mythe die voortdurend geactualiseerd wordt. Deze Medeascène vult zich namelijk met realiteit, telkens wanneer kinderen geofferd worden, in een goedkoop hotel of een huiskamer gebukt onder schuld.
Interessant aan de recente Medeahausse is dat ze via schrijvers gefilterd wordt. Drie vermaarde auteurs hebben, al dan niet in opdracht, hun tanden gezet in het Medeaverhaal. Ze haalden het verhaal weg uit het antieke decorum, zochten naar nieuwe aanknopingspunten en andere contexten. Dat leverde drie totaal verschillende Medealezingen op. Drie nieuwe versies in een bewerkingstraditie die al zeer rijk gevuld is. Jan Decorte, Tom Lanoye en Stefan Hertmans plaatsen zich in een voetspoor van Grillparzer, Anouilh, Wolf, Tabori, Müller en vele vele anderen. Ik concentreer me in deze bespreking op de tekstbewerkingen, niet omdat de ensceneringen niet interessant zouden zijn, integendeel, maar omdat er al zo weinig over (nieuwe) toneelteksten wordt geschreven.
De drie bewerkingen zijn eigenlijk te herleiden tot twee bewegingen. Een centrifugale beweging die de overgeleverde mythe verlaat en nieuwe contexten opzoekt en een centripetale die zich in het binnenste van de tekst vreet en in zijn verteringsproces alles wat bijkomstig is links laat liggen.
Tom Lanoye zoekt in Mama Medea een verklaring voor de kindermoord. Die vindt hij in de antecedenten van het Medeagebeuren. Het eerste deel van zijn bewerking, getiteld Thuis/In den vreemde, ontleent hij aan Apollonios van Rhodos die in zijn epos Argonautika de tocht beschrijft van de 55 Argonauten, aangevoerd door hun leider Jason. Wat bij Euripides slechts in retrospectief wordt vermeld, krijgt bij Lanoye het volle gewicht: hoe Medea zichzelf uit de naad werkt voor deze vreemde Griek. Hoe ze, gebeten door een allesoverheersende, verschroeiende liefde, alles opoffert van haar eigen identiteit: familie, taal, cultuur, land en met Jason ‘in den vreemde’ gaat. Dit ‘eigene/vreemde’ vormt een belangrijk thema in Lanoyes tekst: net zoals Heiner Müller beschouwt Lanoye de tocht van de Grieken als een vorm van kolonisering waarin barbarisme moet wijken voor beschaving en en passant nog wat kunstschatten worden geroofd. Jason wil alles homogeniseren, hij wil ‘één gezin, één groot geluk’ waarin iedereen zich aangepast heeft aan zijn criteria. Een beetje zoals Bush zijn definitie van ‘terrorisme’ of ‘respect voor de mensenrechten’ afdwingt van de rest van de wereld. Medea beschouwt zich als vreemde eend in zijn bijt en blijft ruimte opeisen voor verschil. Lanoye benadrukt die verschillen in visie want hij laat zijn figuren een andere taal spreken (Vlaams voor de Kolchiden, Nederlands voor de Grieken) en een andere spreekstijl hanteren (verzen voor Medea en proza voor Jason).
Maar niet alleen het eigenlijke verhaal van de Argonautensaga wordt als motivatie aangebracht, ook andere contexten verschijnen als