een ontgoochelde Ensor zijn atelier (met de kunstwerken) te verkopen voor 8000 BEF. Hij vond niemand bereid die som te betalen. Voor Gheeraert was Ensor toen als kunstenaar dood (p. 150). Hij was drieëndertig jaar, zo oud als Christus, met wie hij zich zo vaak vereenzelvigd had. Maar naarmate zijn creativiteit verslapte, nam zijn faam toe.
Het boek geeft interessante informatie over de relatie van Ensor tot zijn ouders, zijn bazige moeder en zijn intelligente, maar haast altijd dronken vader. Het toont Ensor als een eenzame man die maar enkele vrienden had en vooral veel tegenstanders. Hij voelde zich onbegrepen en miskend, maar zijn eigenzinnigheid was daar vaak zelf de aanleiding voor. Het boek geeft een goed beeld van de invloed van de kunstenaarsgroep Les Vingt, waarvan Ensor een van de stichters was, maar waarin hij steeds meer geïsoleerd raakte. Hij ruziede voortdurend met de invloedrijke secretaris Octave Maus, die hij in het schilderij Les cuisiniers dangereux (1896) schildert met een dienbord waarop het hoofd van de kunstenaar ligt. Ook de relatie van Ensor met vrouwen wordt uitgebreid behandeld. Hij had de reputatie een vrouwenhater te zijn. Hij trouwde nooit, maar had zijn hele leven lang toch vrouwen om zich heen. Gheeraert noemt er verschillende, van wie Augusta Boogaerts de belangrijkste is. Met haar had Ensor heel zijn leven een vriendschappelijke band.
Gheeraert geeft een beeld van het Belgische artistieke leven op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Kunstenaars als E. Verhaeren, M. de Ghelderode, A. Vermeylen, J. Toorop, R. Wouters, F. Rops, T. van Rysselberghe en ook verschillende Franse impressionisten en neo-impressionisten passeren de revue. Het boek geeft ook de houding weer van de Oostendse grootmeester tegenover buitenlandse kunststromingen die vooral tijdens de tentoonstellingen van Les Vingt werden getoond en die Ensor vaak als concurrenten ervoer.
We krijgen ook een beeld van de kleine
J. Ensor, ‘Les cuisiniers dangereux’, 1896, olie op hout, 38 × 46 cm, Antwerpen privé-verzameling. Octave Maus, de secretaris van Les Vingt, dient het hoofd op van Ensor. © SABAM Belgie 2002.
mens in de grote kunstenaar. De eigenzinnige, wispelturige man, die bang was voor zijn moeder of om uit te komen voor zijn sympathieën voor de gnostici. De kleine burgerlijke man die zo verlangde om baron te worden en daarvoor niet alleen op latere leeftijd nog de Belgische nationaliteit aannam (Ensor had tot zijn negenenzestigste de Engelse nationaliteit), maar zelfs in het jaar dat hij baron werd enkele aanstootgevende elementen in oud werk verwijderde en de platen van een ets, waarop kerkelijke en geestelijke hoogwaardigheidsbekleders zich ontlasten op het yolk, vernietigde. Het is ook het verhaal van de kunstenaar die zichzelf vanaf 1893 vooral kopieerde, maar internationale roem verwierf en zich door iedereen uitgebreid liet fêteren. Heel wat belangrijke kunstenaars (waaronder E. Nolde, P. Klee, St. Zweig, A. Malraux, M. Gilliams, e.a.) bezochten hem in Oostende en kwamen met verhalen weer thuis.
Hier en daar heeft Gheeraert een beroep gedaan op ‘zijn eigen inlevingsvermogen’ (p. 10). Soms gaat hij daarbij wel ver en lijkt het of hij in het atelier van Ensor zelf aanwezig was. Anderzijds is de auteur zo goed gedocumenteerd dat het boek een rijke bron van informatie is. Het geeft in elk geval een genuanceerd beeld van deze grote Oostendse meester die al in 1899 over zichzelf schreef: ‘Je crois être un peintre d'exception’ (p. 155). Hij had gelijk, maar waarschijnlijk had ook Stefan