1992 opent. Het is niet uit te sluiten dat Voeten enkele gedichten al in 1938 geschreven heeft, maar opzet en indeling van deze Verzamelde gedichten berusten nu eenmaal op het jaar van uitgave van de opgenomen bundels. Ook 1992 is een weinig overtuigend jaartal: het is het sterfjaar van de dichter, maar niet het jaartal dat behoort bij de laatste erin opgenomen uitgave: het bibliofiel uitgegeven gedicht ‘Oude tuin’ uit 1991. Gedichten 1944-1991 zou als titel juister zijn geweest.
Babylon herhaald, opgedragen ‘Aan de ballingen in Polen’, is een opening die er thematisch mag zijn. Deze kleine cyclus krijgt een overtuigend vervolg in ‘De trein’ uit De zon op mijn hand (1956), met de beginregels die het motto zouden zijn van Het bittere kruid (1957) van Marga Minco, zijn echtgenote:
Er rijdt door mijn hoofd een trein
vol joden, ik leg het verleden
Naast realistische ‘tijdsgedichten’ schrijft Voeten in het begin met groot gemak escapistische, romantische verzen in de trant van Roland Holst en Slauerhoff. Soms schrijft hij ineens ‘gewoner’ en doet hij aan Achterberg denken, vooral in erotisch getinte gedichten.
Vandaag heb ik je kamer teruggevonden:
de bibelots, het bed, wat stille boeken,
het groen' en gouden van uitheemsche doeken
die jij je omsloeg, die ik heb ontbonden.
En op de tafel zag ik dagboekbladen:
je schrift, de vage teekens van je handen,
eenzaam als vogels op besneeuwde landen,
als in een vlakte donkere nomaden.
Ik weet niet meer hoelang ik heb gelezen
en weder ingegaan ben tot je wezen
als toen ik naast je lag, je hoorde spreken:
‘Zijn wij niet altijd vreemden voor elkander,
gereed om in den morgen op te breken?
Hoe dwaas, jouw hoop dat ik nog ooit verander’
(Sonnetten voor Solaria, 1945)
In Met het oog op morgen (1953) zijn de versregels smaller en de gedichten korter. De beeldspraak is nog altijd overdadig, zij het eigentijdser. De werkelijkheid breekt opvallend hard door, zoals in ‘De trein’ en in ‘Mijn broer’, dat begint met: ‘De telefoon vertelde mij zijn dood’. Vertalingen van Jacques Prévert en E.E. Cummings begeleiden deze doorbraak:
Bij de bloemiste
Een man komt bij een bloemiste
de bloemiste omwikkelt de bloemen
de man steekt zijn hand in zijn zak
maar hij brengt op hetzelfde moment
(Jacques Prévert)
Nog weer een andere poëzie breekt aan met Een bord bekijken (1966): alledaags, noterend en observerend, met veel oog voor details en niet gespeend van humor. Het is de periode van Barbarber en het Nieuw Realisme. Voeten doet volop mee. Maar veel onderscheid is er niet tussen hem en nieuw-realistische kompanen als J. Bernlef, K. Schippers en C. Buddingh'.
Het meisje dat in de lege
om autonummers te noteren
zegt als je vraagt waarom:
‘Ah ça, c'est pour passer le temps, monsieur.’
Vijftig moest maar eens voorbij zijn en dit soort teksten werkte extra relativerend. Achteraf is het nieuw-realistische gedeelte in Verzamelde gedichten toch meer een aardige reeks dagboeknotities, taalvaardige opkikkertjes, tussendoortjes en dagsluitertjes. Zodra persoonlijke geschiedenis en de weemoedige reflectie daarop mee gaan spreken, leven, net als bij Buddingh', de gedichten weer op.
Feodaal
voor mijn grootmoeder knielde
en haar de zuivel aanbood
en haar de eieren op de hand liet wegen