Van Reybrouck onderwerpt de tekst van Maeterlinck en Marais aan een zorgvuldig vergelijkend onderzoek, zoekt manuscripten en drukproeven op, duikt onder in archieven en privécollecties, bezoekt de biograaf van Marais. In elk spoor bijt hij zich vast. Maar elk spoor loopt dood. Eén wetenschappelijke benaming die Maeterlinck alleen van Marais lijkt te kunnen hebben, blijft lang de brug tussen de twee oevers die La vie des termites en Die siel van die mier van Marais heten. Maar het uiteindelijke spijkerharde bewijs dat Maeterlinck een tekst van Marais, met de desbetreffende term, gelezen moet hebben, ontglipt altijd. Uiteindelijk blijft over dat Marais de theorie lanceerde van de termietenhoop als een lichaam, een zelfstandig organisme, waarbij het geheel meer is dan de som van de delen, en dat Maeterlinck die metafoor ook heeft. Over de metafoor: ‘Je kon de verbluffende sociale organisatie van de termieten alleen vatten door niet langer naar individuele dieren te kijken maar de hele termietenhoop als een zelfstandig lichaam te beschouwen. De termietenhoop was een superorganisme en elk van de kasten stond in voor een orgaan of lichamelijke functie: de koningin kwam overeen met de hersenen en het voortplantingsorgaan, de schimmeltuinen met het spijsverteringsorgaan, de werkers en soldaten met de rode en witte bloedlichaampjes, de wand van de termietenheuvel met de menselijke huid, het jaarlijkse uitzwermen van de gevleugelden met de geslachtsdaad.’ (p. 85). Maar deze organicistische metafoor hing in de negentiende eeuw in de lucht, en werd geopperd door verschillende mensen, los van elkaar. Ze komt ook van heel ver. Bij Livius lezen we al de fabel van Menenius Agrippa, die in een toespraak tot het plebs in staking tegen de senatoren de Romeinse res publica vergeleek met een lichaam waarin alle delen gedoemd zijn om samen te werken: als de handen weigeren voedsel te
brengen naar de mond, zodat het niet in de maag terechtkomt, zal deze niet de krachten kunnen terugsturen naar alle ledematen. En de gemeenschappen van sociale insecten met hun soevereinen, militaire kastes en arbeidersmassa's vinden we toch al in de beschrijving van de ideale Staat van Plato? Wat was hier eerst? Van het pathetische plagiaat blijft uiteindelijk alleen hoogstens intertekstualiteit over.
Maar intussen is de zoektocht al lang vergleden
David van Reybrouck (o1971) - Foto Lieve Blanquaert.
van de plagiaatgeschiedenis naar Marais zelf.
Uiteindelijk blijkt Van Reybrouck altijd naar Marais op zoek te zijn geweest, gefascineerd door diens onmogelijke combinatie van poëzie, journalistiek en wetenschap, niet meer en minder dan het aristotelische ideaal van het schone, het goede en het ware. Op het einde van het boek denkt hij de aan morfine verslaafde Marais zelfs, hopeloos en lichtelijk pathetisch, te vinden in een, overigens bescheiden en goed gecontroleerde hallucinogene trip op een Brussels dak. De geestverruimende ervaring die over hem komt, is er vooral een van sereniteit, epicuristische ataraxia.
Maar er is nog meer aan de hand in dit boek. Er loopt nog meer uit de hand. Uiteindelijk gaat het immense post-apartheid Zuid-Afrika met de jonge onderzoeker aan de haal. In plaats van de strak georganiseerde, collectieve heilsstaat van de termietenhoop ontdekt hij een desintegrerend land, zonder structuur, cohesie, vertrouwen. In plaats van historisch plagiaat ontdekt hij armoede en endemisch racisme. Het verleden is er geen stoffige eruditie, maar rauwe herinnering: ‘Waarheid is er geen academische illusie, maar het begin van troost.’ (p. 260). En dat ritueel van troost was de Waarheidscommissie. In zijn zoektocht naar Marais reist Van