F.L. Bastet (o1926) - Foto Ph. Mechanicus.
van Couperus, terwijl Van Tricht op grond van de romans en verhalen met name, dus juist het fictionele werk, uitspraken deed over de psyche van de auteur. Nadat Bastet zijn artikelen uit de jaren zeventig had gebundeld in
Een zuil in de mist (1980), kwam hij in 1987 met zijn bijna duizend bladzijden tellende biografie. En hoewel dat nergens in zijn boek met zoveel woorden staat, is toch wel duidelijk dat
Louis Couperus. Een biografie tot in de titel toe een antwoord is op Van Trichts werkwijze in het zijne, die ook in de aangevulde herdruk van 1965 dezelfde was gebleven. Juist door de verschijning van Bastets biografie kwamen weer nieuwe gegevens over Couperus en zijn familie boven water. Bastet heeft die in een serie artikelen in tijdschriften en boeken van heel diverse aard beschreven en geïnterpreteerd. Het in zijn biografie gepresenteerde beeld van Couperus is aangevuld en waar nodig bijgesteld. Een heel andere visie op de auteur leverden deze postscripta uiteraard niet op.
Men zou zich dan ook kunnen afvragen of een bundeling van deze Couperiana, die door een drietal bewonderaars van de auteur en zijn biograaf (R. Breugelmans, L. Daems en H.T.M. van Vliet) is ondernomen en geleid heeft tot een vierhonderd bladzijden tellend boek met de titel Al die verloren paradijzen..., voor de modale Couperuslezer van belang is. Mijn antwoord is een volmondig ‘ja!’. In de eerste plaats omdat er stukken bij zitten die bijna niemand eerder onder ogen kan hebben gehad. Wie heeft aflevering nr. 3 van jaargang 1993 van het tijdschrift Origine aangeschaft om daarin alles onthuld te zien over het servies van de grootmoeder van Couperus? Of wie buiten de Leidse kring van literatuurliefhebbers heeft het door Hans Broekhuis samengestelde boek uit 1988 over de geschiedenis van boekhandel Kooijker aangeschaft - daarin stond een prachtig opstel van Bastet over de personages in het werk van Couperus die iets met de Leidse universiteit van doen hebben.
Een tweede pluspunt van deze bundeling is dat Bastet van zijn tekstbezorgers gelegenheid heeft gekregen eerder gepubliceerde stukken aan te vullen, waar nodig te veranderen en van noten te voorzien. Een voorbeeldje. Bastets nawoord bij de herdruk (1984) in de Salamander-reeks van Couperus' meesterwerk Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan, dat geen noten kende, heeft er nu meer dan dertig gekregen, met onder meer verwijzingen naar recente secundaire literatuur. Zo heeft ook een soortgelijk nawoord bij Het snoer der ontferming en Japansche legenden diverse literatuurverwijzingen gekregen; een halve bladzijde is gewijd aan het begrip noodlot bij Couperus in verband waarmee Bastet de studie aanhaalt van L. Dirikx: Louis Couperus en het decadentisme (Gent, 1993).
Wellicht schuilt de belangrijkste waarde van dit boek hierin dat het Bastets biografie mooi aanvult; ik bedoel niet dat er een nieuw beeld van Couperus uit verrijst (zie boven), maar dat Bastet hier dieper op het werk van Couperus ingaat dan hij deed in zijn grote werk uit 1987. Daarin vatte hij de romans en verhalen zo neutraal mogelijk samen om er vervolgens autobiografische elementen in te ontdekken. Deze werkwijze is niet bij alle Couperus-deskundigen in de smaak gevallen. Met name W.J. Lukkenaer en Maarten Klein hebben in hun artikelen en boeken kritiek geleverd op Bastets werkwijze. Lukkenaer deed Bastets biografische duidingen af als gevallen van ‘kortsluiting op de auteur’; Klein meende de interpretaties van Bastet waarbij werkelijkheid en fictie met elkaar in verband werden gebracht ‘niet serieus te kunnen nemen’. Deze neerlandici bewandelden zelf een totaal andere weg. Beiden waren en zijn zij geïnteresseerd in de filosofie van Couperus, meer in het bijzonder in zijn denkbeelden over noodlot, reïncarnatie en androgy-