Ons Erfdeel. Jaargang 45(2002)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Sybren Polet Vrolijk gevaar (2001) Alles van waarde is weerbaar. De vingerrups soepel van nullen en ringen - zijn stekels zijn haren geworden - kruipt over een aarde vol knorrige materie, wiebelend waterglas, rotsen zwart van de vele kleuren - hoe hij volhoudt! -, kruipt voort naar de gekartelde morse-einder. De zon, onvermoeibaar, animeert de links draaiende zonnebloemen en lokt miljoenen migranten naar evenzoveel mensvormige leegtes elders. Het zweet breekt hun uit bij de gedachte aan alle achtergebleven gedachten, maar ook zij houden vol, houden vol tot alles zonnig & vol is. En je zoekt snuffelend als een hond tussen de menselijke zoutpilaren, terwijl een grijze rookkolom verderzwerft en je blaft en je blaft tot je de echo, die echo herkent als de jouwe, blijft blaffen tot zich die ene zoutpilaar smelt. [pagina 25] [p. 25] Aliënatie & alliteratie (1975) Hij: Zij. / Hier: Daar. / X :: X-in. De (hun) glimlach gaat van hand tot hand. Welft zich tot munt. Vingers wisselen in handgemeen. / Handelen anders dan voorheen. Men zegt: Ook per telecommunicatie is hun relatie oké en hun indirect financieel contact stemt zeer content: erotiek op armlengte afstand. :: Geobjectiveerde liefde - rond of vierkant - is eveneens hun meubilair, hun fauna. Hun flora sterft niet, sterft nooit: behoeft water nog ranja. Door het onnatuurlijk helder vensterglas - blauw -: uitzicht op kunst. Goed. Eeuwig groen gras. Goed. Geen zon- of maanondergang smeult of verkleurt de kleur der natuur. Een magnetische geit graast op het gazon, zonder te mekkeren. Een springveren hond staat op wacht voor de deur, zonder te blaffen. - Stilte. Ssst ... Het is bijna een hiernamaals op deze aarde. [pagina 26] [p. 26] Sybren Polet Synthetisch gedicht (1962 - slot) Ik zing de Synthetische Mens. Ik zing de vermoeide mens. De mens zo vermoeid dat hij zijn materie opheft, zijn handen opheft: de gewónde mens. De mens die pas spreekt als hij pijn heeft, de mens die zingt als hij uit sterven gaat. Ik zing de Synthetische Mens, aiii, ik zing de nog menselijke mens: de mens met een oog als een mond, een hand om mee te spreken wat zijn oog hem influistert, een mens met evenveel goden als de stof van geest, (synthetische) elementen. Want dit is zijn element: de mens, de mens als dimensie; en dit zijn synthetische geest: zijn natuur is zijn eigen dimensie, en dit zijn synthetisch geloof: de mens in de synthetische mens. Zijn natuur sterft als hij sterft, en sterft als natuur in een boer. Maar sterft zijn natuur in een boer en sterft zijn geest in de mens, hij staat op in de Synthetische Mens: de mens die hij wil, de mens die hij is, de Synthetische Mens die hij schiep. [pagina 27] [p. 27] Naoorlogs gedicht (1975) Nu de oorlog voor mij voorbij is vanavond worden de oude schimmen doorzichtiger, de kreupele schimmen - hinkende voetgangers langs het raam - zo doorzichtig, ik zie ze niet meer, nu de oorlog voor mij voorbij is vanavond. Ik ben mijn eigen vader geworden, vanavond zijn mijn handen niet van haat en aan mijn geheugen ontvallen de zwartste foto's. Nooit was het winter, er was geen winter, geen groene droombeul, littekens op de ruiten, een onbereikbare maan van brood, nu de oorlog voor mij voorbij is vanavond. De dood is 32 jaar oud, de dood is bijna gestorven. In de nevel fladderen andere foto's; maar ik grauw en grom niet meer vanavond, ik heb geen tanden meer aan mijn ogen, nu de oorlog voor mij voorbij is vanavond; mijn hand is dezelfde maar hij blaft niet meer, nu de oorlog voor mij voorbij is vanavond. Men zegt dat wie te veel hongert ondankbaar is en wie te veel lief heeft te veel vraagt. Maar ik til je wel over de volgende drempel, liefste. De drempel is 32 jaar oud. Uit: Sybren Polet, Gedichten 1998-1948. Vorige Volgende