| |
| |
| |
Wim T. Schippers, ‘Torentje van Drienerlo’, 1979 - Foto Universiteit Twente.
| |
| |
| |
Geen kerktoren in zicht
Over post-katholiek Nederland
K. Fens
werd geboren in Amsterdam in 1929. Studeerde Nederlands. Was tot 1994 hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de K.U. Nijmegen, waar hij nu nog bijzonder hoogleraar in de literaire kritiek is. Publiceerde verschillende essaybundels. Medewerker van ‘de Volkskrant’. Hij ontving in 1990 de P.C. Hooft-prijs en in 1999 de Laurens Janszoon Coster-prijs.
Adres: Keizersgracht 245 A, NL-1016 EB Amsterdam
Op 6 maart 2001 publiceerde het landelijk dagblad de Volkskrant een interview met de aartsbisschop van Utrecht, kardinaal A. Simonis. Het werd op de voorpagina aangekondigd onder de kop die een uitspraak van de kardinaal zelf was: ‘Paars bant religie uit’. ‘Paars’ is benaming voor de coalitie van socialisten, liberalen en liberaal democraten, die sinds 1994 Nederland regeert, de eerste regering sinds 1918 waarin christenen niet zijn vertegenwoordigd. (De vroeger gescheiden opererende katholieke partij en twee protestantse partijen zijn sinds 1973 verenigd in één partij, het CDA). ‘Paars’ kon worden gevormd door de opzienbarende terugval van het CDA bij de verkiezingen in 1994. De klacht van Simonis was, dat de regering de kerken links liet liggen; het christelijk geloof had geen enkele invloed op het regeringsbeleid. Bij het zeer traditionele Nederlandse kopje koffie hebben de minister-president en de kardinaal het verwijt van katholieke zijde besproken. Niet lang daarna werd in Amsterdam door de burgemeester het eerste homohuwelijk gesloten en werd in de Eerste Kamer, de Senaat, de euthanasiewet aangenomen, met de christelijke partijen en een uiterst linkse kleinere partij tegen.
De kardinaal had zowel gelijk als ongelijk. De regering laat het christelijk gedachtengoed, misschien beter: het belang van het christelijk gedachtengoed, in het parlement vertegenwoordigd door de christelijke partijen, die in de oppositie zijn, terzijde. Men kan zeggen dat het zo nu eenmaal gaat in de politiek, als die negering door de regering niet bijna symbolisch was voor het verdwijnen van elke invloed van het christendom, als vertegenwoordigd door de kerken, in het publieke leven. Nederland is een heidens, beter gezegd een postchristelijk land geworden. Dat kan zelfs bij twee kopjes koffie niet worden ontkend. Dat seculariseringsproces heeft zich in zo'n vijfendertig jaar
| |
| |
voltrokken, het sterkst onder de katholieken. Volgens een recent cijfer gaat op zondag nog tien procent van de katholieken naar de kerk. Bij de protestantse nominaties - er zijn twee grote en veel kleine protestantse kerken, verschillend in orthodoxie en strengheid - ligt het cijfer minder drastisch laag.
| |
Gesloten gelederen
Nederland is eeuwenlang officieel een protestants land geweest. Andere geloven, waaronder dat van de katholieken, werden gedoogd. Zij moesten echter een verborgen leven leiden. Pas vanaf het midden van de negentiende eeuw, toen in Nederland de katholieke hiërarchie werd hersteld (ongeveer gelijktijdig met Engeland en onder evenveel protesten) konden de katholieken in de openbaarheid treden en ook publieke functies vervullen. Het katholiek geloof werd in Nederland een emancipatiegeloof: men moest zich uit eeuwen achterstand vrijmaken. Dat maakte het katholieke volksdeel niet alleen hecht, het gaf het ook een groot elan. Het karakter van de Nederlandse kerk was zeer ultramontaans. De verering voor de paus was groot. De in de prediking verspreide geloofsbeleving was een sterk op de moraal, in het bijzonder de seksuele moraal gerichte. Roepingen tot het priesterschap waren zeer talrijk, die tot het kloosterleven - voor vrouwen en mannen - evenzeer. Nederland zond in de eerste helft van de twintigste eeuw verhoudingsgewijs de meeste missionarissen uit, over de hele wereld. Ontelbare kerken, vooral in de neo-gotische stijl, werden gebouwd, heel grote vaak, in steden en dorpen. De triomf over eeuwen van schuilkerk-geloof. De geloofsgemeenschap was een beslotene: men zonderde zich af in het eigene, zeker in het noorden, waar de katholieken, in tegenstelling tot in de zuidelijke provincies, altijd in de minderheid zijn geweest. Gelijke concentratie op het eigene had ook in andere volksgroepen - protestanten, socialisten - plaats. Zo ontstond het voor Nederland typerende ‘zuilenstelsel’, dat in alle maatschappelijke verschijnselen zichtbaar werd: de politiek, het onderwijs, de radio (later ook de televisie), de gezondheidszorg, zelfs de literatuur.
Men kan zeggen dat zeker het katholiek geloof zich nauwelijks ontwikkeld heeft. Tot over de helft van de twintigste eeuw bleef zijn tijd van opkomst, de negentiende eeuw, overduidelijk. Dat betekent onder meer de grote nadruk op het onderhouden van geboden en plichten, binnen het collectief, onder gezag van de geestelijkheid. Op eigen verantwoordelijkheid - als bij de protestanten - werd nauwelijks een beroep gedaan. Zelfvoldaanheid was de gesloten gemeenschap niet vreemd.
Het Nederlandse protestantisme had al in de negentiende eeuw, toen de katholieken maar net aan hun publieke leven waren begonnen, het modernisme ondergaan en de confrontatie met de ‘buitenwereld’ aangegaan. Met afscheidingen van meer rechtgelovige groepen als gevolg. Modernistische stro- | |
| |
mingen, die zich in het begin van de negentiende eeuw ook in de katholieke kerk manifesteerden, werden onderdrukt. Men hield de gelederen gesloten. Misschien is die geslotenheid tenslotte fataal gebleken: ze leidde tot isolatie.
| |
Poreuze muur
Wat voor de hele katholieke kerk geldt, is ook van toepassing op de Nederlandse: vanaf de achttiende eeuw ontwikkelt de hele cultuur zich buiten de kerk om. In de negentiende eeuw zet zich dat door; in de twintigste gaat dat zo snel, dat in de vijftiger jaren de breuk tussen kerk en wat ik nu maar noem wereld, compleet lijkt. De cultuurtaal - in de literatuur, in de beeldende kunst, in de muziek - buiten de kerkmuren is een geheel andere dan daar binnen. Dat heeft ook deze oorzaak: nooit eerder is in de cultuur de breuk met de grote tradities zo sterk geweest als in de twintigste. De kunsten lijken in veel opzichten opnieuw te beginnen. Dat moet een kerkelijke cultuur, die juist in een traditie van de twintig eeuwen staat, wel geheel buiten spel zetten. De isolatie lijkt volkomen.
De emancipatie van de Nederlandse katholieken werd tenslotte een van de oorzaken van haar ondergang. Niet langer waren de priester-seminaries de enige, sterk beschermde, centra voor middelbaar en hoger onderwijs. Er kwamen overal katholieke middelbare scholen en in 1923 werd in Nijmegen de Katholieke Universiteit gesticht. Ontwikkeling houdt men niet binnen de muren. Intellectuele en culturele isolatie begonnen openingen naar buiten te vertonen. En het geloof bleek niet in staat de gaten te dichten; het maakte die juist nog groter. Vanaf de zestiger jaren begonnen grote stukken uit de muur te vallen, die echter al veel eerder poreus was geworden.
Wat heeft heel langzaam die poreusheid veroorzaakt? Het zo radicaal verlaten van de kerk als sinds de tweede helft van de zestiger jaren heeft plaats gehad, is zonder voorgeschiedenis onverklaarbaar. Ik denk dat de afwezigheid van een verdiepende spiritualiteit een van de belangrijkste oorzaken is geweest. Het geloof was teruggebracht tot een klein aantal plichten: het op zondag bijwonen van de mis, tenminste een keer per jaar biechten en de communie ontvangen (omstreeks Pasen), op vrijdag geen vlees eten en op vastendagen vasten, zijn er enkele van. Het schematiseren van een geloof tot vijf geboden maakt dat geloof er een van uiterlijkheden, van minima ook. Geen plichtsverzuim zonder straf. De plichten hebben het door de angst voor straf en hel lang kunnen houden. Plichten als programma maken van gelovigen een collectiviteit. Aan individuele vergeestelijking werd nauwelijks iets gedaan. Toen de angst voor de verdoemenis begon te wijken en - misschien een van de meest gevolgrijke besluiten van Rome - de zogenaamde zondagsplicht ook op zaterdag vervuld kon worden (waardoor alle plichten een verschuifbaar karakter konden krijgen, tot ze haast vanzelf gewoon weggeschoven werden) begon de kerkverla- | |
| |
ting, niet individueel, maar uiteraard ook collectief. Voor velen had het plichtsgeloof geen inhoud. Pijn is er niet geleden. Er had alleen een verandering in uiterlijke levensomstandigheden plaats. De grote vraag kan zijn of het geloof onder de katholieken zo veel heeft betekend als de succescijfers uit de jaren dertig, veertig en vijftig deden vermoeden. Voor veel protestanten daarentegen, met hun persoonlijke verantwoordelijkheid en ook persoonlijke verhouding met God was het verlaten van het geloof vaak een uiterst smartelijk proces, met de ernst van hun geloofsbeleving in overeenstemming.
| |
Een volk met een slecht geheugen
De cultuurbreuk leidde voor velen tot een haast schizofrene situatie: men hoorde bij twee onverzoenbare werelden. De modernisering van de liturgie heeft geen verzoening kunnen brengen, - het is nog sterker: de eigenmachtigheid waarmee nieuwe vormen werden gezocht, dreef vele meer traditionele gelovigen de kerk uit; een hele generatie werd balling, tenslotte kerkloos, met herinnering als enig bezit. Een gelijke eigenzinnigheid als die in de liturgie werd in de Nederlandse katholieke kerkprovincie zichtbaar. Nederland leek in alles vooruit te gaan lopen: in visie op de alles overheersende centrale macht van Rome (nog geen dertig jaar tevoren was men ultramontaans!), op de plaats van de leek in de kerk, op de waarde en onwaarde van het priestercelibaat. Men trok uit het Tweede Vaticaans Concilie conclusies waartoe men in Rome nog lang niet was gekomen. Nederland werd berucht in de wereldkerk: men leek daar alles los te willen laten. De alles vernietigende vraag is, mijns inziens, geweest die naar de zin van bijna alles. ‘Zin’ werd gemakkelijk vereenzelvigd met ‘nut’. De Nederlander is niet alleen een zeer praktisch iemand, zijn cultuur wordt ook gekenmerkt - in tegenstelling tot bijvoorbeeld die van Engeland en Frankrijk - door afwezigheid van gevoel voor traditie. Nederlanders hebben het slechtste geheugen van alle Europeanen. In feite is de Nederlander een momentalist. Dat momentalisme samen met vaststelling van de nutteloosheid van de ondervraagde geloofswaarden en -praktijken heeft, denk ik, de massale afval mede veroorzaakt. Het kan niet worden ontkend, dat de vele priesters en kloosterlingen die uittraden, de leken een schijn van gemak hebben voorgehouden.
Natuurlijk kan wat in de kerken gebeurde niet gezien worden buiten wat zich in Nederland sinds de tweede helft van de zestiger jaren afspeelde. Een opstand tegen en zich losmaken van elke autoriteit. Zoals altijd waren de kunsten daarin voorgegaan: in revolutionaire bewegingen in de poëzie en in de beeldende kunsten werd met vaststaand lijkende tradities en normen afgerekend. Die bewegingen voltrokken zich binnen een zeer conformistische maatschappij (in Nederland bleek na de oorlog de vooroorlogse geest nog levend). De vrijheid en de anarchie van de kunsten kregen pas in de zestiger
| |
| |
jaren de maatschappij die zij hadden verbeeld. De consequenties werden getrokken. De hoeden van de heren, de baretten van de professoren, de petten van de politie en de bonnetten van de priesters en bisschoppen vlogen de lucht in. Het woord ‘zeggenschap’ was het ‘liberté’ van deze revolutie. In de hang daarnaar vonden alle groeperingen zich, de verzuilde Nederlandse maatschappij begon te kraken. Het late ogenblik waarop dit alles gebeurde - in Nederland heeft de negentiende eeuw tot diep in de twintigste geduurd - kan de heftigheid, het wat overdreven karakter van vele bewegingen verklaren. Van de kleinheid van Nederland is de algemeenheid van de bewegingen de oorzaak. Amsterdam, altijd in de Nederlandse geschiedenis een eigenzinnige stad geweest, gaf op zijn best het voorbeeld.
| |
Geloof à la carte
Maatschappij en kerk, altijd van bovenaf bestuurd, kreeg, niet voor het eerst uiteraard, de kracht van ‘beneden’ te voelen. Het kerkelijk gezag - van de pastoor tot de aartsbisschop - stond aanvankelijk alleen onder druk, toen begon het zijn macht te verliezen. De katholieke kerk kreeg steeds meer een hiërarchie die in het luchtledig zweefde. De eigen verantwoordelijkheid was aan de basis ontdekt. Dat heeft zich ontwikkeld tot wat ik nu maar noem een levensbeschouwelijk eclecticisme, voor wat de godsdienst betreft ook een religieus eclecticisme. Dat werd versterkt door het in de negentiger jaren van de vorige eeuw steeds sterker wordende individualisme (dat alleen nog afwezig is onder de supporters van voetbalclubs; de sport als de nieuwe kerk: dat is een hoofdstuk apart). Velen die zeggen nog te geloven, kiezen uit het geloofsaanbod wat men kan gebruiken of wat met het gevoel overeenkomt. Veel Nederlanders geloven à la carte, waarbij zij meer uit de dessert-kaart dan uit de hoofdkaart kiezen. De meesten laat alles onverschillig. Ik meen dat wat men tolerantie noemt, in feite onverschilligheid is. En die hangt samen met het bovengenoemde momentalisme van de Nederlandse cultuur.
De hele hierboven gegeven geschiedenis is nodig om de huidige situatie te begrijpen. Het eindpunt van alles is, dat de kerken binnen de Nederlandse maatschappij en cultuur nauwelijks of geen gezag meer hebben, dat ook niet meer kunnen afdwingen, ook door het niveau van de geestelijke leiders. Hierbij moet worden aangetekend dat door de zeer grote immigratie, uit Suriname, Turkije en Marokko en vele andere landen de Nederlandse cultuur een steeds meer samengestelde wordt; zij is verre van enkelvoudig; de wereld is aanwezig en daarin neemt niet alleen de kerk, maar ook de christelijke cultuur een kleine plaats in.
Het enige dat zich in Nederland heeft weten te handhaven is het anti-papisme, dat nog heftiger lijkt dan ooit, maar tegelijk een Don Quichot-karakter heeft. Men is steeds meer tegen iets dat er niet meer is.
| |
| |
| |
De laatste getrouwen
Beter wellicht dan theorieën en speculaties kan de geschiedenis van een enkele plek iets bewijzen. Ik kies mijn meest persoonlijke plek: de kerk van mijn jeugd. Mijn kerk stond in een heel drukbevolkte buurt in Amsterdam. De kerk werd rond 1924 gebouwd, de eerste pastoor ervan zou later bisschop van Haarlem worden. De kerk had elfhonderd plaatsen. Rond de kerk gingen veel jonge katholieke echtparen wonen. Daaronder mijn ouders. Geleidelijk werd de kerk het centrum van de buurt, hoeveel niet-katholieken er ook woonden. Rond de kerk stonden een katholieke kleuter- en meisjesschool, geleid door zusters, die met velen een zeer groot klooster bewoonden. Op zondagen, in de late missen, was de kerk overvol: een, achteraf gezien, grotendeels onpersoonlijke massa die zijn plicht kwam doen. De kerkelijke kalender gaf de tijd vorm, in de kerk en thuis. Er waren in de veertiger en vijftiger jaren vijf priesters aan de kerk verbonden.
Mijn moeder, die lang in de buurt is blijven wonen, heeft het begin van de ontlediging meegemaakt. Van de elfhonderd plaatsen bleven er steeds meer leeg, het aantal priesters werd kleiner. Er kwamen nieuwe mensen in de buurt te wonen, die geen contact met een kerk kenden, later heel veel allochtonen, die op dit moment zelfs een meerderheid worden. Zo'n twaalf jaar geleden ben ik er nog eens op een zondag naar de kerk geweest. We zaten met een handvol mensen en onder hen herkende ik vele vertrouwden van eens, nu grijs en verouderd. De laatste getrouwen, de restpartij van wat een bloeiende gemeenschap was of misschien toch beter: leek, het getal heeft te lang een schijn opgehouden. De kerk is nu gesloten, het zusterklooster is al lang geleden opgeheven, - religieuze gemeenschappen bestaan nu in hoofdzaak uit bejaarden; over een decennium moeten nagenoeg alle sporen van het eens in Nederland zo drukke kloosterleven zijn verdwenen.
Mijn kerk zal wel gesloopt worden, zoals er in Amsterdam en trouwens in heel Nederland de laatste decennia talloze kerken gesloten of gesloopt zijn, waaronder kerken die nog geen veertig jaar geleden in nieuwe wijken werden gebouwd. Een van de grootste moskeeën van Amsterdam is een vroegere jezuïetenkerk. De Islam is in Nederland het enige geloof dat groeit. Op vrijdagavond ziet men veel moslim-mannen naar de moskee gaan. De zondag is van de Dag des Heren tot koopzondag geworden. En van de meeste christelijke feestdagen weten velen de betekenis niet meer.
| |
Geen woord van spijt
Misschien is dit het verbijsterende: het gemak en de geruisloosheid waarmee zich die totale verandering heeft voltrokken. Dat geldt natuurlijk ook voor het hele maatschappelijk leven, waarin mijn geboortejaar, 1929, dichter bij de zeventiende eeuw lijkt te liggen dan bij de eenentwintigste. De geruisloos- | |
| |
heid van de ontkerkelijking is misschien nog minder verbijsterend dan de vanzelfsprekendheid waarmee ze is aanvaard. Dat moet betekenen dat de wortels niet diep in de gewijde grond hebben gezeten. Het proces begint met de al vroeg aan te wijzen afval van de arbeidersklasse en later van de intellectuelen. De middenstand heeft zich het langst gehandhaafd.
Het is te gemakkelijk om te zeggen dat het materiële welzijn in de plaats van het geloof is gekomen. De economische rijkdom stelt men dan tegenover de geestelijke armoede. Het kan niet ontkend worden: de structuur van leven in het vooruitzicht van een hiernamaals is gelijk gebleven, alleen: het hiernamaals is de periode na het werkzame leven geworden. In reclameteksten, die in alle opzichten herinneren aan de taal van de aflatenhandel van eens, wordt voor het paradijs van de zorgeloosheid reclame gemaakt. ‘Een leuk leven leiden’, - daar gaat het om. De befaamde zuinigheid van het Calvinisme lijkt verdwenen.
Er is voor wat gebeurd is bijna geen andere verklaring mogelijk dan dat de structuur van kerk en geloofsbeleving gewoon historisch is geworden. En aangezien de structuur voor het wezenlijke is gehouden, is het geloof met de totale vergrijzing van die structuur verdwenen. Bij mijn talrijke vrienden en kennissen, eens katholiek of protestant, heb ik nooit een woord van spijt gehoord. Het is mooi geweest. Hun kinderen kennen het kerkgebouw nog van binnen, maar zijn al heel vroeg verdwenen. Hun kleinkinderen zullen de eersten zijn met geen enkele herinnering aan geloof of kerk. Dan is de ontkerkelijking compleet. Geen kerktoren meer te zien. Wij zijn definitief de Lage Landen. De enige spitse torens, die beginnen talrijk te worden, zijn de minaretten.
|
|