beleid en inzake de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Ook de Economische en Monetaire Unie, met als kroon op het werk de invoering van de euro, kreeg toen concreet vorm.
Deze evolutie heeft tot gevolg dat ‘Europa’ hoe langer hoe meer beslissingen neemt die de Europese burger rechtstreeks aangaan, ook al beseft de doorsnee Europeaan dit helaas niet altijd. Transparantie en openbaarheid van de werking van de instellingen, consultatie van de burger, toezicht, beschikbaarheid van teksten in de eigen taal en correspondentiemogelijkheid in de eigen taal worden hierdoor des te belangrijker.
De EU is in de loop der jaren ook meer dan eens uitgebreid. De 6 oprichters (de Beneluxlanden, Duitsland, Frankrijk en Italië) onthaalden in 1973 Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk als eerste nieuwkomers. In 1981 kwam Griekenland erbij. In 1986 was het de beurt aan Spanje en Portugal en in 1995 ten slotte werden Finland, Oostenrijk en Zweden lid van de EU.
Tijdens deze evolutie van verdieping en uitbreiding is de veeltaligheid van de instellingen overeind gebleven, zij het niet zonder slag of stoot.
De Europese verdragsteksten bestaan in een authentieke versie in elk van de officiële talen van zowel de verdragsluitende partijen als de naderhand toegetreden lidstaten.
Sinds het Verdrag van Amsterdam (1997) heeft elke EU-burger een verdragsrechtelijk gegarandeerd recht om de instellingen (het Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie en de Rekenkamer) evenals het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's aan te schrijven in een van de verdragstalen en ook in die taal een antwoord te krijgen.
Buiten dit recent toegekende burgerrecht bevat het EG-verdrag, in tegenstelling tot wat men zou verwachten bij een supranationale organisatie van 15 lidstaten, niet echt een set van regels voor een goed georganiseerde regeling van het taalgebruik binnen de instellingen.
Alleen de bevoegdheidstoewijzing en de besluitvormingsprocedure krijgen aandacht: ‘De regeling van het taalgebruik door de instellingen wordt, onverminderd de bepalingen van het reglement van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.’ Dit sedert 1957 bestaande, nooit gewijzigde verdragsartikel (290) is reeds bij de start van de EEG uitgevoerd: al in 1958 heeft de Raad zijn ‘Verordening nummer 1’ over de taalregeling voor de instellingen goedgekeurd. Ook deze verordening is nooit gewijzigd, behalve om het aantal talen uit te breiden naarmate nieuwe landen tot de EU toetraden. Sedert de voorlopig laatste uitbreiding van de EU zijn 11 talen erkend als officiële talen en werktalen: het Duits, het Frans, het Italiaans, het Nederlands, het Engels, het Deens, het Grieks, het Spaans, het Portugees, het Fins en het Zweeds (artikel 1). Artikel 2 van de