Het Belgische model
In 1986 blikte E.H. Kossmann in een nabeschouwing terug op zijn tweedelige De lage landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België (1986). Wat is eigenlijk nationale geschiedschrijving?, vroeg hij zich af. Het is duidelijk, aldus Kossmann, dat de moderne historicus, anders dan zijn voorgangers, naties niet meer kan zien als een soort biologische wezens, met een eigen ‘volksaard’, die zich door de tijd heen ontwikkelen volgens een geheimzinnig inherent programma. Hij gebruikte dan ook voorzichtige termen. Het is de moderne historicus, die door zijn verhaal continuëteit en orde aanbrengt in het verleden. Als het verleden van landen als Nederland en België een samenhang bezat, bestond deze in de probleemcomplexen waar de achtereenvolgende generaties zich mee bezig hielden, en in de min of meer bewuste pogingen van hun bevolkingen (of elites daarbinnen) continuïteit te suggereren.
Dit nuchtere relativisme vormt het uitgangspunt van de belangwekkende bundel Nationalisme in België, onder redactie van Kas Deprez en Louis Vos. Het boek bevat 25 beknopte studies van 31 merendeels Belgische wetenschappelijke auteurs. Het is voortgekomen uit een Internationale conferentie over talen, naties en de opbouw van Europa, die plaatsvond in november 1994 aan de K.U. Leuven, en verscheen in 1998 eerst in het Engels. Het is in elk opzicht een eigentijds werk. De ondertitel luidt ‘identiteiten in beweging, 1780-2000’. Uiteindelijk kan men over ‘België’, nee over ‘een klein land op de grens tussen het Germaanse en Romaanse taalgebied’, alleen nog maar in deze termen spreken. ‘Identiteit’ is de aanduiding van een subjectief ervaren maar ook van buitenaf bevestigde continuïteit in rolvervullingen. Met ‘identiteiten’ worden, in dit boek en in het tegenwoordige spraakgebruik, groepen met een dergelijk zelfbesef aangeduid. Maar die identiteiten zijn ook zelf weer ‘in beweging’, zodat Nationalisme in België handelt over onvaste formaties in een proces van transformatie en herdefiniëring.
In het geval van België voldoen begrippen als staat, volk en natie volstrekt niet meer. Er is een staat, maar sinds de vier grondwetsherzieningen tussen 1970 en 1993 is België een federatie, die is samengesteld uit een Franse, een Duitse en een Vlaamse ‘gemeenschap’ en een Waals en een Brussels ‘gewest’. (De Vlaamse gemeenschap is tevens gewest). In die federatie, de gemeenschappen en gewesten leven Belgen, maar tegelijk Nederlands-, Vlaams- of zelfs Franstalige Vlamingen, Walen, Franstaligen (wat niet hetzelfde is), Duitse of Duitstalige Belgen, Brusselaars en migranten. Zij vormen een ingewikkeld geheel van subnationaliteiten, cultuurgemeenschappen en etnolinguïstische groepen. Hun loyaliteit of identiteit wordt verder gecompliceerd door sociaal-economische scheidslijnen, de traditionele macht van de katholieke kerkorganisatie, en de organisatie van de samenleving in een katholieke, een liberale en een socialistische zuil. De politieke partijen op hun beurt zijn weer opgesplitst langs de taalgrens. Ook werd en wordt de identiteit van sociale groepen en cultuurgemeenschappen meebepaald door de status en de cultuurpolitieke aanof afwezigheid van Frankrijk, Nederland en Duitsland.
De verdienste van deze bundel beschouwingen is dat hij deze complexiteit op een tamelijk heldere manier toont, ook in haar historische vormen en wording. De drie delen, over ‘Belgische natievorming’, ‘Het tanende België’ en ‘Nationale identiteiten in een federale staat’ vormen samen een geschiedenis van het Belgische, respectievelijk het Vlaamse en Waalse nationaliteitsdenken in hun complexe onderlinge verband. En eigenlijk ook een beetje een ge-