Het regeringsbeleid van drie vrouwen binnen een chronologisch beperkte tijdsspanne (1477, overlijden van Karel de Stoute-1558 overlijden van Karel V) had ook een perfect object kunnen zijn voor een studie in genderperspectief, met de regeringen van Maximiliaan, Filips de Schone en Karel V als vergelijkingsmateriaal. Aan dit soort onderzoek heeft Monika Triest zich echter niet gewaagd.
Of de regering van Maria van Bourgondië en de regentschappen van Margareta van Oostenrijk en Maria van Hongarije wel zo geslaagd waren en waarom, met deze vragen blijkt de auteur heel wat moeite te hebben; een persoonlijk standpunt of stelling hieromtrent moet de lezer dan ook niet verwachten. Het citeren van twee 19e-eeuwse auteurs, Michelet en Le Glay, (die trouwens niet in de bibliografie vermeld staan) en Kooperberg(1908) om Margareta's persoonlijkheid en invloed te typeren (p.147), zonder zelf een standpunt in te nemen, is teleurstellend voor de lezer aan wie in de inleiding (p.13) toch is beloofd dat er ‘verstandige hypothesen’ zouden worden geformuleerd om de gestelde vragen over de drie vrouwen te beantwoorden.
Elders steunt Monika Triest meestal wel op recente literatuur en verwerkt, zoals vermeld, de schaars beschikbare gegevens over het lot van minder in de schijnwerpers lopende vrouwelijke tijdgenoten van haar drie spilfiguren. Dit gebeurt in losse hoofdstukjes die aan steden worden gekoppeld waarmee de prinsessen een speciale band hadden. De structuur van de drie essays - die bedoeld zijn om afzonderlijk gelezen te kunnen worden - is daardoor niet echt overzichtelijk en soms is de lezer de draad en het verband kwijt. Alles wat de auteur over vrouwengeschiedenis in de late Middeleeuwen en Renaissance heeft gelezen, heeft ze in haar betoog willen verwerken, soms zonder enige vorm van kritiek en uit hun oorspronkelijk verband gerukt. Bij Maria en haar stiefmoeder Margareta van York krijgt de lezer een beschrijving van het 15e-eeuwse Brugge, maar ook een biografische schets van de Gentse schilderes Agnes van den Bossche en een hoofdstuk over huwelijk, overspel, prostitutie en moederschap. Aan Margareta van Oostenrijk wordt logischerwijze de stad Mechelen gekoppeld, maar ook een uitweiding over de positie van vrouwen in de ambachten, over het ‘ontluikend humanisme en vrouwenkwesties’, over ‘seks en sekse’ en rederijkerspoëzie. Maria van Hongarije is aanleiding om de steden Brussel, Turnhout en Antwerpen even te belichten. Hoewel deze mini-stadsgeschiedenissen aanleunen bij het verhaal over de vorstelijke hofhoudingen en het mecenaat van de prinsessen, zijn ze weinig origineel en breken de sfeer van de vorstinnenportretten. Een goed idee van de auteur is geweest deze portretten op te fleuren met gedichten van rederijkers en citaten uit eigentijdse kronieken in de oorspronkelijke taal (met ver- of hertaling). De talrijke illustraties zijn zeer oordeelkundig gekozen, maar een lijst ervan ontbreekt. Bepaalde historische termen, figuren en instellingen worden in de vorm van pedagogische excursen- gedrukt tegen een grijze achtergrond - toegelicht. De term ‘broederschap’, die een aantal keren in het betoog opduikt en op p. 143 wordt verklaard met ‘een soort stichting’, had een dergelijk excurs verdiend. Het boek van Paul Trio dienaangaande ontbreekt in de bibliografie. Sommige lacunes hierin zijn opvallend, zoals de magistrale biografie van Isabella van Portugal door Monique Sommé, de werken van Werner Paravicini en zijn medewerkers over de Bourgondisch/Habsburgse hofhouding en het standaardwerk van Philippe Godding over het privaatrecht in de Nederlanden, dat, omwille van de vele passages in dit boek waarin aan vrouwenrechten aandacht wordt besteed, uiterst nuttig ware geweest.
De auteur heeft gekozen voor een tekst zonder voetnoten, zoals gebruikelijk voor een geschiedkundig werk bestemd voor een breder publiek dan enkel dat van de vakgenoten. Voor wie iets meer wil te weten komen over bepaalde citaten of wie controversiële uitspraken van de auteur aan bronnen of literatuur wil toetsen is dit echter een nadeel. Wie is ‘de’ kroniekschrijver die op p. 143 geciteerd wordt? Waar haalt Monika Triest bijvoorbeeld de volgende uitspraken betreffende Margareta van Oostenrijk (p. 140): ‘ze ging zelfs zover in haar gewesten het gezag te weigeren van de Franse Kerk’ of (p. 142, en ook in een iets andere versie p. 110): ‘beter dan Karel wist ze hoe ze de staatsmacht moest gebruiken, afwijkingen en dissidentie onder controle te houden zonder iedereen op te hangen of te verbannen’? Waar komt het cijfer van 80.000 inwonerste Gent ‘vanaf Filips de Stoute’ vandaan (p. 59), en wat moet de lezer aanvangen met de bewering (p. 80) dat bastaardkinderen ‘de zegen kregen van de pastoor en omwille van belangrijke erfenissen soms wettelijke legitimate’?
Ondanks de onvoorspelbare structuur en