aanbouw, het neerlandistisch emailtijdschrift Neder-L, de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren uit Leiden, de informatievoorziening vanwege het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatievoorziening (NIWI), het Ned Web van de Universiteit van Wenen, het programma Instap! Nederlands uit Leuven en de in Hull ontwikkelde taalcursus Lagelands. Dit alles was om van te watertanden, en daar zit 'm nu juist voor velen de kneep. Vanuit de zaal werd zeer nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het feit dat veel extramurale docenten het vooralsnog zonder computerfaciliteiten moeten stellen. In landen waar computers en internet niet zo vanzelf spreken als in Nederland en Vlaanderen blijft dus grote behoefte bestaan aan goed taalonderwijsmateriaal dat niet van ICT afhankelijk is.
De beste sessie van het congres was in mijn ogen die op woensdagochtend over het Nederlands als Bronnentaal (NBT), met een serie korte en zeer terzake doende presentaties, achtereenvolgens over leesvaardigheid op basisniveau bij de cursus Nederlandse teksten over Indonesische geschiedenis door Hans Groot (Jakarta) en Margriet Moka-Lappia (Ujung Pandang); over gevorderde studentenwerkgroepen in Suriname door mw. Gobardhan-Rambocus (Paramaribo) en Bert Paasman (Amsterdam); en ten slotte over vertalen en het onderzoek ten behoeve van een Zweedse editie van de VOC-dagregisters uit Deshima (Japan) van Frederik Coyett door Ingrid Wikén Bonde (Stockholm). Een mooie intramurale bijdrage was vervolgens de presentatie door Piet Verkruijsse (Amsterdam) van een aantrekkelijke nieuwe cd-rom met handleidingen voor bronnenonderzoek.
Het tweede thema dat op het congres aan bod kwam, met name in de sessies over lezen, vertalen en literatuur, was de problematiek van de tekst als veelzinnig en heterogeen object. Hier kwam een heel ander toekomstperspectief naar voren, en wel dat van de kritische reflectie over de interculturele dynamiek waarin taal en tekst betrokken zijn. In zijn openingslezing - ‘over de toekomst van het lezen’ - schetste Joop van der Horst (Leuven) een cultuurhistorisch perspectief, lopend van de boekdrukkunst, het alfabetisch woordenboek en de regeling van de spelling, via de uitvinding van de leesbril en de komst van tv en computer tot en met het world wide web dat nu al meer dan een miljard bladzijden telt. In deze postmoderne tijden lijkt het idee van de tekst als een eenduidig en objectief gegeven te hebben afgedaan, en daarmee krijgen lang vergeten Middeleeuwse interpretatietheorieën weer een nieuwe relevantie, want alom wordt ingezien: er staat niet meer zomaar wat er staat.
In boeiend contrast met deze lezing in goed-Hollandse kanselstijl stond op dinsdagmiddag het postmoderne Vlaamse variété over ‘het lezen van de toekomst’ van Ronald Soetaert (Gent), die inging op de nieuwe manieren van lezen, leren en kennen die mogelijk worden gemaakt door recente technologieën, culturele ontwikkelingen en nieuwe theoretische perspectieven. Voor een ordening van deze caleidoscopische veelheid presenteerde hij het idee van de ‘contactzone’, waarin verschillende optieken in cultuurkritisch perspectief naast en tegenover elkaar komen te staan.
Ook bij het vertalen van literaire en andere teksten speelt deze problematiek, zoals Theo Hermans (Londen) op maandag liet zien in een stimulerende lezing over ‘de peren van de kersenboom’, waarin hij de illusie van equivalentie tussen origineel en vertaling confronteerde met de in werkelijkheid zeer complexe relatie die er door de ingrepen van de vertaler be- en ontstaat tussen deze twee. Ook in een aantal lezingen over literatuur op de vrije markt, en in de plenaire sessie op donderdag, waar Mieke Musschoot (Gent) en Arie Gelderblom (Utrecht) spraken over de grote nieuwe literatuurgeschiedenis die nu op stapel staat, kwam telkens deze interculturele thematiek terug en werden stevige bijdragen geleverd tot een contrastief-onderzoekend en cultuurkritisch problematiseren van de Nederlandse taal, literatuur en cultuur.
Naar mijn smaak had deze problematiek, waar men in de extramurale neerlandistiek niet omheen kan, ook in het taalonderwijs niet, veel verder uitgewerkt mogen worden in de congresdiscussies. Daarmee had inhoud gegeven kunnen worden aan de stelling van Rudi Wester (Amsterdam), in haar overzicht over de internationale successen van de Nederlandse en Vlaamse literatuur in vertaling, ‘dat literatuur een meerwaarde geeft aan het leren van een vreemde taal’.
De Nederlandse taalkunde ten slotte was sterk aanwezig met 19 lezingen op de vrije markt en de slotlezing van Hugo Brandt Corstius (Amsterdam/Parijs) (zie in dit nummer, p. 643 e.v.). Dit deelterrein had eigenlijk wel een aparte volle dag verdiend.