ken uit stomme films creëert hij een sterke bewegingstaal: watervlug, wat hoekig, licht expressionistisch. Zijn acteurs lijken voortdurend te dansen, maar dan in een choreografie die het lichaam in al zijn geledingen doet spreken. Acteren is bij De Volder vooral bewegen, ook surplace worden alle mogelijkheden van ledematen, smoelwerk, buikholte en rug benut voor het maken van lichamelijke sculpturen. Zijn acteurs gedragen zich als in een schetsboek van een beeldhouwer, in een voortdurende variatie van poses. Dit is theater van de opgeplakte baarden en snorren, van dikke buiken en opzichtige pruiken. Het is een bij uitstek kleurrijk theater dat zich uitbundig verkleedt. De gezichten zijn kleine schilderijtjes, en zien er uit als Ensoriaanse maskers in een paradestoet.
Die naïviteit in de uitdossing van de acteurs kan als waarmerk gelden voor het De Voldereske theatrale universum: het is tegelijk exuberant en toch heel eenvoudig, zelfs primitief. Het doet afstand van al het overbodige om zich te concentreren op het handwerk van het spelen. En daar is niet zo veel voor nodig: een lege ruimte, wat licht en een publiek.
Erik de Volder is eigenlijk beeldend kunstenaar van opleiding en dat merk je in zijn werk. Regisseren heeft iets van beeldhouwen, het geduldig boetseren van vormen tot de juiste expressie er is, tot uit materie ineens bezieling te voorschijn komt. Hij neemt daar veel tijd voor. Werksessies bestaan vooral uit herhaalde improvisaties rond het creëren van mensentypes. Elk personage moet juist zitten, elk gebaar of mimisch detail moet precies zijn. Die zin voor precisie heeft hij misschien van de Poolse theatermeester Grotowski bij wie De Volder in de leer ging. Dat absoluut vertrouwen in de kracht van de ascese en in de expressiviteit van een lichaam is De Volder zeer dierbaar. Het leidt tot een sterk plastisch spel, waarbij acteurs bijna in bewegende hiërogliefen uitdrukking geven aan hun personages. Het is hem er vooral om te doen de constitutie weer te geven, het funderende gestel van het personage uit te werken. Zo blijft hij uit de
‘Diep in het bos’, van Eric de Volder en Dick van der Harst door Muziek Lod - Foto P. de Spiegelaere.
buurt van psychologie en elke vorm van mimese die daaraan is gekoppeld. Zijn figuren lijken in de ruimte geschilderd, met vette wasco, zodat het geheel een beetje blinkt.
De vermelding in het juryrapport van de Toneelprijs van de Vlaamse Gemeenschap heeft te maken met de originaliteit van zijn taalschepping. Die ligt opnieuw zeer dicht bij hoe gewone mensen spreken, met al hun herhalingen, grammaticale eigenaardigheden, archaïsmen, verbasteringen van vreemde woorden. Het is onmiskenbaar patois, sterk Gents gekleurd, maar in zijn structuur en muzikaliteit toch herkenbaar ‘laag’ Vlaams. De taal komt echter nooit nostalgisch over, er spreekt geen verlangen uit naar een beter of mooier vroeger, of nog erger naar een verloren kindertijd. Voor De Volder bestaat taal in de eerste plaats uit klankmateriaal dat hij verzamelt en monteert in muzikale frasen van heel divers pluimage. Elk stuk is zo gebouwd op een eigen klankkleur, een specifiek ritme en een unieke collectie ‘woorddingen’.
Die obsessie voor ‘lage’ taal, voor de geur en kleur van volkse idiotismen, wordt ook weerspiegeld in de stofkeuze. Die ligt altijd dicht bij huis, letterlijk op straat soms, zoals de zakagenda's die hij aantrof in de la van een tafel op de rommelmarkt. Ze bleken een dagboek te bevatten van een duivenmelker waarin in korte amechtige zinnetjes notities waren opgetekend over zijn gezondheid, zijn gewicht, het weer, het bezoek aan de hoeren. Het is precies dit onaanzienlijke leven, dit tri-