jaar van de Nederlandse architectuur, maar meteen ook de algemene architectuurgeschiedenis openbaart. Bewust van de snelheid waarmee de hedendaagse media ook de architectuur en het inzicht in de complexiteit van de architectuur hebben aangetast, hebben de auteurs met dit boek ook een soort ‘studieboek’ willen schrijven. Zij doen daarbij een appèl op het culturele bewustzijn van de lezer-architect: ‘Ook wij vinden dat architecten zich vrijelijk moeten kunnen bewegen binnen de post-moderne cultuur, dat wil zeggen dat ze behendig met allerlei soorten materiaal en ontwerpstrategieën moeten kunnen omspringen, maar vooral ook zelfbewust en zelfstandig te werk moeten kunnen gaan. Zij moeten onderscheid kunnen maken tussen vluchtige consumptie, de waan van de dag, en academische reflectie die een trager tempo vereist dan het zappen tussen beelden en surfen op internet.’ Waar Barbieri & Van Duin vooral de nadruk op leggen, is dat zij als academici gekozen hebben voor een nauwgezette zoektocht naar betekenis, context, begrip en theorievorming, zeg maar naar het ‘hoe’ en het ‘waarom’. ‘Tekst is nog altijd het medium van reflectie en discussie; voor het lezen van een tekst heb je tijd nodig, rust, geduld, aandacht. Juist in de huidige jachtige beeldcultuur past een boek als een pas op de plaats.’
De nadruk die de auteurs leggen op de tekst neemt niet weg dat zij voor een aantal aparte ingrepen hebben gekozen om de architectuur zélf te laten spreken. In het afgelopen jaar werden een tiental Nederlandse gebouwen geselecteerd die met de computer opnieuw gedetailleerd werden uitgetekend. Hierdoor krijgt dit historisch overzicht het karakter van een klassiek architectuur(-studie-)boek zoals ze in de Renaissance al werden uitgegeven.
Uiterst interessant is ook het calendarium dat de auteurs opstelden. In deze tijdsband wordt de Nederlandse architectuur niet alleen gesitueerd in de context van de wereldarchitectuur -waar de Nederlandse trouwens een bijzonder belangrijke rol in heeft gespeeld - maar
Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam, een ontwerp van Jo Coenen - Foto Jannes Linders.
wordt ze ook gesitueerd in de bredere maatschappelijke, socio-politieke context.
Al deze instrumenten dragen bij om dit boek te gebruiken als studiemateriaal. Maar de stijl en de brede culturele bagage van de auteurs zorgen er ook voor dat je als leek meegesleurd wordt in de toch wel heroïsche geschiedenis van honderd jaar Nederlandse architectuur (-cultuur). Want wat anders te denken van bijvoorbeeld het heerlijke citaat van de Engelse auteur Aldous Huxley waarmee hij in de jaren dertig treffend de kwaliteit van het polderlandschap en de daarbij horende architectuur omschrijft ‘Op een land dat het ideale platte vlak van de geometrieboeken is, zijn de wegen en kanalen de kortste afstand tussen twee punten. In eindeloze polders snijden de dijkwegen de weerkaatsende sloten in rechte hoeken, een net werk van volmaakt evenwijdige lijnen. (...) Wat past die (boerderij, KVS) volmaakt in het geometrische systeem! Op een tot een derde van zijn hoogte afgesneden kubus is een uitgestrekte piramide geplaatst. Dat is het huis. (...) Geometrie vraagt om geometrie. (...) Heerlijk landschap.’
Hoewel de auteurs de betekenis van de architectuur in de breedte uitwerken, kiezen zij voor een verrassend simplistische structuur om de geschiedenis aan op te hangen. In de beeldende kunst zijn we vertrouwd met stromingen als het impressionisme, expressionisme, kubisme, dada, zero, etc... Quasi gestandaardiseerde begrippen die verschillende indi-