Verlies me, liefste, blad na blad.
Een nieuwe bundel van Roger M.J. de Neef
Dat de poëzie van Roger M.J. de Neef een zekere tegenspraak oproept, bleek ontegensprekelijk uit de ongemeen heftige reacties toen hem voor zijn bundel De vertelkunst van de bloemen de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie (1986) werd toegekend. De polemische artikelen waren niet van de lucht (ook niet in dit eigenste tijdschrift). In sommige gevallen werden hardop meer valabele kandidaten voor die belangrijke onderscheiding verdedigd (vooral dan de figuur van Herman de Coninck), in andere gevallen werd nadrukkelijk de poëzie van De Neefzelf op de korrel genomen.
Die commotie rond het oeuvre en de persoon van Roger de Neef verdween echter snel. Na de storm in een glas water werd het opnieuw tijd voor de poëzie zelf. De dichter verschoof weer geheel naar de achtergrond, naar het intimisme van zijn dichterlijke oeuvre. Die uitspraak is overigens vrij letterlijk te nemen, want de mooie bundel jazz- en bluesgedichten Empty Bed Blues, die De Neef in 1996 publiceerde, werd in de literaire kritiek zelfs nauwelijks opgemerkt.
Afgelopen jaar verscheen dan De kou van liefde, een bundel liefdeslyriek waarvan de bloedrode kaft en de illustratie (gulzige lippen van Man Ray) duidelijk de geest van camp lijken te ademen. Van dat ironiserende effect blijkt evenwel in de bundel zelf niet zoveel meer te merken. De poëtica van Roger de Neef is door de jaren heen niet ingrijpend veranderd. Nog steeds blijft de dichter een rusteloze maar geduldige zoeker, die aansluiting zoekt bij het ambitieuze project van de zogenaamde ‘numineuze’ poëzie. Via het gedicht krijgt, op begenadigde ogenblikken, de werkelijke realiteit gestalte die de scheiding tussen wereld en bovenwereld kan opheffen. Door het scherm van de alledaagse wereld heen wordt de transcendente werkelijkheid waarneembaar, als het ware het universum van het ideaal en de zuivere idee.
Op zich lijkt dit een lofwaardig streven, misschien in deze postmoderne tijd een tikkeltje naïef, maar in elk geval niet zonder zin. Toch loopt het in De kou van liefde met dat project gedeeltelijk mis, en merkwaardig genoeg is uitgerekend het romantische thema van de liefde mede daarvoor verantwoordelijk. In zijn jongste bundel tracht De Neef immers op hymnische wijze de liefde en de geliefde te bezingen. Daartoe maakt hij veelvuldig gebruik van de procédés die reeds uit zijn eerdere werk bekend zijn: de bezwerende imperatieven, de suggestieve metaforen, de expansieve stijl, de pathetische zegging die nauwelijks ruimte laat voor dubbelzinnigheid en ironische afstand... Het openingsgedicht van de bundel, tevens het titelgedicht, is daarvoor sprekend genoeg:
De kou van liefde
Beluister mijn adem, mijn aders
Ook die warme vuist, mijn hart.
Vertel me wie in het rood staat.
Knuffel mijn huisdieren, kijk rond.
Die ons rillen doet als koorts.
Indrukwekkend kan men dit gedicht bezwaarlijk noemen, maar het bevat toch enkele elementen die kunnen boeien. Afgezien van de dwingende retoriek, die wat aan een ‘softe’ Nolens doet denken, zijn er bijvoorbeeld de beelden waarmee de liefdeservaring wordt benaderd als tegelijk bijzonder lichamelijk én onthecht, als een gave én een langzaam vergif. Toch