Ons Erfdeel. Jaargang 43
(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 745]
| |||||||
gezien van een handvol dichters (Gorter, Van de Woestijne, Bloem, Nijhoff, Van Ostaijen, Slauerhoff, Marsman en Achterberg) en een stuk of wat prozaïsten (Couperus, Nescio, Elsschot en een paar anderen) zijn er in de boekhandel vrijwel geen uitgaven meer te vinden van de auteurs die in de eerste zestig, zeventig jaren van de twintigste eeuw de glorie waren van onze literatuur. Gelukkig doen een paar uitgevers hun best nog iets daarvan in stand te houden. In een paar historisch gerichte reeksen, zoals de Salamander Klassiek van Querido, vindt men nog enkele romanciers uit deze periode. Sinds verleden jaar heeft zich hierbij Houtekiet gevoegd, die in samenwerking met De Prom, de ‘Vlaamse Bibliotheek’ heeft opgezet, waarvan inmiddels acht delen zijn verschenen, ‘met steun van de Vlaamse Gemeenschap’. De redactie wordt gevoerd door Hugo Bousset. Hij heeft zesendertig Vlaamse romans uitgezocht van evenzovele auteurs, verschenen tussen 1927 en 1970, die in jaarlijkse zestallen verschijnen tussen 1999 en 2004. De delen zijn eenvoudig, in half linnen, gebonden, en de prijs is zeer civiel. Over de tekstconstitutie heeft de redacteur zich weinig zorgen gemaakt; de boeken zijn afgedrukt naar de laatste geautoriseerde druk, punt uit. Alleen de spelling is aangepast. Dit mag in de huidige situatie enigszins verwonderlijk heten. Sinds geruime tijd bestaat de goede traditie dat klassieke teksten, zeker in een reeks die overheidssteun geniet, worden gepubliceerd op grond van vergelijkend onderzoek van al het overgeleverde materiaal - men denke bv. aan de Couperus-uitgave van H.T.M. van Vliet en anderen. Nog opmerkelijker - zelfs pijnlijk - is het dat Bousset heeft gemeend de boeken te kunnen herdrukken zonder enige nadere toelichting in de vorm van een inleiding of nawoord waarin een en ander over de auteur, de aard, de betekenis en de historische situering van het werk wordt meegedeeld, afgezien van een tekstje op de achterkant van de band. Dit is immers een allesbehalve overbodige zaak voor de huidige lezer, die hier geconfronteerd wordt met teksten die in allerlei opzichten afwijken van een hedendaags verwachtingspatroon. Voor het startjaar van de reeks, 1927, moeten we terecht bij Jean Weisgerber, die dit tijdstip beschouwt als ‘het beginjaar van een nieuw tijdperk’, dat een einde maakte aan het monopolie van Felix Timmermans en Ernest Claes, de coryfeeën van de ‘Heimatkunst’. Het lijstje in zijn Aspecten van de Vlaamse roman, dat zich uitstrekt van 1927 tot 1933, stelt buiten kijf dat zich in deze jaren een omwenteling voltrok in de Vlaamse romancultuur. Het omvat onder meer vijf van de zes auteurs en vier van de thans opnieuw verschenen titels. Zelfs als men het pionierswerk van Teirlinck buiten beschouwing laat, blijft het voor mij een vreemde zaak dat de minstens even ingrijpende en zeker zo talentrijke vernieuwing door Elsschot (Villa des Roses, uit 1913 nota bene, Een ontgoocheling en De verlossing uit 1921, Lijmen uit 1924) in deze periodisering blijkbaar geen rol speelt. Het feit dat zijn romans ‘aanvankelijk weinig opzien [baarden]’, zoals M. Dupuis constateert, mag toch nauwelijks een argument heten: Vlaanderen lag toch ook niet plat toen Roelants' Komen en gaan verscheen bij een Rotterdamse uitgever, nadat het een jaar voordien in het Noord-Nederlandse tijdschrift De gids had gestaan? Trouwens, het blijft voor mij nauwelijks te begrijpen dat in overzichten van de Vlaamse literatuur de ontwikkelingen in de Noord-Nederlandse letteren volstrekt genegeerd worden. (Helaas is het omgekeerde hier in het noorden ook een enkele maal bedreven.) Maar als men bedenkt dat de overgrote meerderheid van de Vlaamse groten publiceerde in Noord-Nederlandse tijdschriften, dat Streuvels, Buysse, Van de Woestijne, Teirlinck en zovele na hen gekomenen, hun boeken lieten verschijnen bij Nederlandse uitgevers, en hier allerwegen werden besproken, staat men eens te meer verbaasd over het luchtledig waarbinnen de Vlaamse ontwikkelingen zich volgens deze literatuurhistorici hebben voltrokken. Was het eenrichtingverkeer werkelijk zó volstrekt? Het herlezen van het eerste zestal boeken is na zovele decennia een merkwaardige sensatie. Roelants' verhaal wordt in diverse literatuurgeschiedenissen geprezen als de eerste - en bovendien goed geschreven - psychologische roman in Vlaanderen. Maar Weisgerber noemt terecht ‘de toon [...] bepaald “bourgeois”’ en Dupuis signaleert het ‘gebrek aan durf [...] en [de] leemten in zijn zielkundige opvattingen’. Roelants' katholieke moralisme heeft ervoor gezorgd dat alle overspelige neigingen tijdig worden ingetoomd - het blijft bij een enkele zoen - en per saldo worden de gefrustreerde echtgenoot en de in ‘bekoring’ gebrachte onderpastoor, evenals het object van hun lusten, er keurig voor behoed | |||||||
[pagina 746]
| |||||||
in feitelijke zonden te vervallen. Ik kan me moeilijk voorstellen dat een tegenwoordige lezer nog door dit verhaal zou worden geboeid zonder geïnformeerd te zijn over het historisch perspectief. Al in 1965 heeft Paul de Wispelaere er de kachel mee aangemaakt in zijn essaybundel Met kritisch oog, hetgeen eens te meer bewijst hoe noodzakelijk een nadere toelichting is om het verhaal een eerlijke kans te geven in de context van zijn tijd. Geheel anders is het gesteld met deel 2: Gerard Walschaps Adelaïde. Het is eveneens een katholieke roman (men zie zijn eigen opvattingen daarover in Albert Westerlincks boeiende Gesprekken met Walschap), maar het boek is en blijft voor mij een aangrijpend, fel-levend verhaal, deze evocatie van een labiele vrouw die ten onder gaat aan de geestes- en gewetenskwellingen die haar door de clerus worden bezorgd. Het is alleen betreurenswaardig dat Bousset er niet voor heeft gekozen het samen met de beide andere delen, Eric en Carla, te presenteren. Die mogen op zichzelf iets minder overtuigend zijn, maar ze hangen wezenlijk samen; het is niet zonder reden dat de trilogie sinds 1939 vele malen onder de verzameltitel De familie Roothooft is herdrukt. Walschap is een van de waarlijk groten uit de Vlaamse literatuur, wiens beste werk (onder meer ook Celibaat en Houtekiet), onmiddellijk met evenveel enthousiasme werd ingehaald door noorderlingen als Van Vriesland en Ter Braak, als fel verketterd door zijn toenmalige Vlaamse geloofsgenoten. Het heeft naar mijn smaak weinig geleden onder het verloop der jaren. Nummer 3 is Raymond Brulez' Sheherezade of Literatuur als losprijs. Wie Brulez zegt, denkt onmiddellijk aan zijn voortreffelijke geromanceerde autobiografie, het vierdelige Mijn woningen, maar deze was nog in 1997 herdrukt bij Meulenhoff, zodat Bousset was aangewezen opFilip de Pillecijn (1891-1962) - Foto A.M. V.C. Antwerpen.
een van de vier kleinere prozawerken. Hij koos voor de verhalen waarmee een moderne duizend-en-een-nachtvertelster aan de zoveelste Arabische sultan Shiriar haar leven redt. En het mag gezegd: ook hier maakt de lezer kennis met de volstrekt onafhankelijke, fundamenteel sceptische en erudiete moralist die Brulez is. Op speelse wijze wordt in deze verhalen de ene na de andere ‘hoge’ ideologie doorgeprikt. Het communisme moet eraan geloven, zogoed als de bigotte burgerlijkheid, en, bepaald niet tot vreugde van zijn toenmalige mede-Vlamingen: voor Herakles blijken het pad der Deugd en het pad der Ondeugd op eenzelfde ramp uit te lopen, zodat hij zich uiteindelijk verwijdert ‘van het carrousel der traditionele levens’ en op gezag van de geograaf Nietzsche trekt naar ‘de landen liggende aan gene zijde van het Goede en het Kwade’. | |||||||
[pagina 747]
| |||||||
Moeder, waarom leven wij? van Lode Zielens mag met enig recht een miserabilistisch Hooglied worden genoemd, gesitueerd in het omstandig geschilderde armste en armzaligste deel van Antwerpen, maar per saldo overstraald door de kracht en goedheid van een vrouw die moeilijk anders kan worden genoemd dan ‘de Heilige Netje’. Destijds werd het bejubeld door Walschap en Gijsen, thans wordt het boek door de samensteller van de reeks gekarakteriseerd als voorloper van Boon en Van Aken (maar hùn werk is wèl van andere orde, met name dat van Boon natuurlijk), al signaleert Bousset ook ‘het hoge soap-gehalte’. Ik heb er mij met de nodige moeite nog eens doorheen geworsteld. Filip de Pillecyns novelle Monsieur Hawarden is het vijfde deel. Een eenzaam, diep melancholisch mens trekt zich terug in een dorpje in de Eifel. De intrige, berustend op een authentiek gebeuren, beperkt zich tot de onthulling dat ‘monsieur’ Hawarden in werkelijkheid een vrouw is uit voorname kringen, die na een huwelijksdrama en een zelfmoordpoging de rest van haar leven, als man gekleed, wandelend, sigarenrokend en peinzend het einde onder ogen ziet. Een enkele poging haar vrouw-zijn te hervatten in Spa, is tot mislukking gedoemd. Een traag verteld, zuiver stemmingsverhaal in neoromantische sfeer, getuigend van grote gevoeligheid voor natuur en landschap. Naar mijn gevoelen nog altijd overtuigend, maar hóe ver afstaand van alles wat tegenwoordig van de persen komt... Het eerste half dozijn wordt volgemaakt door Albert van Hoogenbemt: De stille man. Een man van veertig vraagt zich af, wat voor mens zijn vader, de ‘stille man’, die op deze leeftijd is gestorven, eigenlijk is geweest. Hij brengt zich het beeld dat hij als kind heeft gevormd voor ogen, maar als hij de brieven die zijn moeder aan haar zuster heeft geschreven, te lezen krijgt, rijst daaruit een geheel andere gekwelde persoonlijkheid op, en de verhalen van een oom en een boswachter compliceren het nog verder: ‘... de mens is zo een zonderling wezen ...’ Het tempo is, alweer, traag, maar het boek blijft voor mij een subtiel en overtuigend verhaal. Summa: er is, ondanks gefundeerde kritiek, alle reden om Bousset erkentelijk te zijn voor zijn opgravingen, maar ik blijf erbij dat het ontbreken van een toereikende situering van deze herdrukken een ernstig gemis is, dat de appreciate door de hedendaagse lezer niet ten goede zal komen.
A.L. Sötemann
Recent verschenen in deze reeks ook nog: De trap van steen en wolken van johan daisne en De man voor het venster van maurice gilliams. Later dit jaar zouden ook nog Fabula rasa van gaston burssens en Telemachus in het dorp van marnix gijsen gepubliceerd moeten worden. |
|