Ons Erfdeel. Jaargang 43(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 738] [p. 738] Lut de Block Ik heb je niet begraven vader, ik sleep je jaren op mijn rug. Toen je stierf, vluchtte ik weg in het ritueel van de in leven houdende herinnering. Ik dacht: zolang er bloed is op de keukenvloer is leven mogelijk. En toen de kist er was en heerlijk geurde naar zwart en smart en veel familieleden wist ik ze leeg of vol met stenen. Want jij was weg, je hield ons allen voor de gek. En later verzon ik allerlei verhalen. Jij was ontvoerd, beroofd van al je zinnen... Maar eens zou je verschijnen, mij eindelijk bevrijden, want ik heb je niet begraven vader. Ik sleep je jaren op mijn rug. Uit: Vader (1984). [pagina 739] [p. 739] Entre deux mers Hier sta ik dan: entre deux mers midden in de draaikolk van het leven. Entre deux mers: de dode bloedeloze en de rode van dit leven. Tussen de moedeloze en de eindeloze. Ecce mater. Mater nostra. Zie haar. Hunkeren naar het vuur, smeken om het water. Vliegen in het luchtledige. Bijten in het zand. Zie haar. Zie hen. Zie hun poriën van pijn. Liggend tegen aarde en niet wetend of ze winnaars of verliezers zijn. Uit: Entre deux mers (1997). [pagina 740] [p. 740] Lut de Block Zeug Als de worp van je vlees is verwijderd, je spenen verdorren, je gekrijs werd gesnoerd en jij zonder morren van fokker naar meststal verdreven, Pas dan op voor het flemen van hem die je houdt om het vlees, het gebraad, je gebroed en je bloed, het genot in je zenen. Slik dan liever zijn zaad en zijn voer maar lik nooit zijn hielen, verwar niet de drift in zijn bloed met de klop in je venen, de bronst van de beer met de geur van de dood, met de vlijm die je spoedig zal kelen. Uit: Entre deux mers (1997). [pagina 741] [p. 741] We reden door een koude nacht. Min vier en aardedonker. Wat is een vrouw? vroeg ze. Een hoopje slijm en slijk? Uitstrijkje eenzaamheid? Ik bleef het antwoord schuldig. Ze liet zich glijden in het zwart. Nooit was ze dichterbij, mijn dochter. Dat hij met een ander gaat en dat ze niets wil horen, niets kan horen. Maar dat ze hem niet haat. Ze rilt zo zachtjes. Ik haal haar weer de warmte in. Dat het nu begint zeg ik. Ontdooi haar handen en haar twijfels. Hoe ze bevroren ligt in al haar voren. Gestold genot. Maar dat het ijs al kraakt en haar verraadt. Uit: Entre deux mers (1997). [pagina 742] [p. 742] Lut de Block Aarde Wanneer ik morgen bij je lig, leg dan je warme wang tegen me aan. Weeg niet te zwaar, woel zacht in mij en laat je wormen ongestoord hun gang. Ik zal de regen niet voor tranen houden. De wind zal huilen maar dan niet om mij. Want ik zal zalig zijn wat ik ooit was: wat stof en as, een hoopje modderbrij dat jij zal strelen, kneden, vormen. Ik zal ontbinden om me aan jou te binden. Je zal me kennen tot op het bot. En waar een man moet falen, zal jij het einde zijn. Uit: Entre deux mers (1997). Vorige Volgende