Ons Erfdeel. Jaargang 43
(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdHet enfant terrible Camille Huysmans (1871-1968)Het is geen alledaags gebeuren, een Nederlandse uitgeverij die de biografie van een Belgisch politicus uitgeeft. De socialist Camille Huysmans (Bilzen 1871 - Antwerpen 1968) geniet echter een meer dan nationale bekendheid. Gedreven door grote sociale bewogenheid in een land waarin het conservatieve nog overwoog, heeft deze eigenzinnige, briljante, welbespraakte en vooral ook invloedrijke politicus, vele sporen getrokken. Zijn jeugd was al niet alledaags: geboren als natuurlijk kind in een liberaal-katholieke familie - Huysmans droeg niet de familienaam van zijn eigenlijke vader, die met de noorderzon verdwenen was-raakte hij als dreumes betrokken in het ideologische conflict in België. Een liberale schoolwet van 1879 voorzag namelijk in de oprichting van pedagogisch hoogstaande, maar ideologisch neutrale lagere scholen. Deze ‘scholen zonder God’ werden door de overgrote meerderheid der Belgen geboycot, niet echter door de familie Huysmans. De jonge Camille zat dus op de officiële lagere gemeenteschool van Bilzen, als enige leerling in zijn klas... Reeds op 16-jarige leeftijd voltooide Huysmans zijn humaniora aan het atheneum te Tongeren, waarna hij te Luik aan de normaalschool studeerde. In het ideologisch onverdraagzame klimaat van toen, maakte Huysmans weinig kans op een leraarsloopbaan. Van 1884 tot 1914 hadden de katholieken namelijk de macht in handen; België had nog een meerderheidsstelsel, waardoor één partij de scepter zwaaide. In 1894 werd het stemrecht gedemocratiseerd waardoor de socialisten, verenigd in de Belgische Werkliedenpartij (BWP), hun intrede deden in het parlement. Vanaf dat jaar ook verleende Huysmans zijn medewerking aan de vooruitstrevende krant La Lutte en later ook onder meer aan Le Peuple. In 1900 werd Huysmans volksvertegenwoordiger voor de BWP. Hij profileerde zich als Vlaamsgezinde, wat merkwaardig was voor een socialist. De BWP had het immers moeilijk met de Vlaamse beweging. Deze dreigde namelijk de arbeidersmassa te verdelen en ook hadden de katholieken erg beslag gelegd op die beweging waardoor de sociale dimensie van de taalkwestie nauwelijks benadrukt werd. Zijn grote belangstelling voor het loonproletariaat zorgde ervoor dat Huysmans wel oog had voor die dimensie en hij deed dus aan flamingan- | ||
[pagina 619]
| ||
tische actie, in het parlement en elders. In 1910 begon hij samen met de liberaal Louis Franck en met de katholiek Frans van Cauwelaert een campagne voor de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit (de ‘drie kraaiende hanen’). Intussen was Huysmans ook secretaris geworden van de Tweede Socialistische Internationale. Vanuit die vereniging ijverde hij tijdens de Eerste Wereldoorlog voor een internationale vredesconferentie. Slechts weinigen konden toen dat internationalisme waarderen en Huysmans mislukte dan ook. Hij kantte zich overigens wel ondubbelzinnig tegen de Duitse aanval en bezetting van België. Voor de activisten - de Vlamingen die met Duitsland collaboreerden in de hoop zo een gunstig naoorlogs statuut voor Vlaanderen tot stand te brengen - had hij geen goed woord over; als alternatief stelde hij voor, na de oorlog de cultuurautonomie in te voeren. Zijn afkeuring van de activisten belette hem na de oorlog niet om op te komen voor ruime amnestie. Radicaal en tegendraads als hij was, zorgde hij in 1921 voor opschudding door na de gemeenteraadsverkiezingen te Antwerpen een coalitie tot stand te brengen tussen socialisten en christendemocraten (het ‘Mystiek huwelijk’). Het was de eerste maal dat zoiets gebeurde. Huysmans werd schepen van onderwijs, en mede door zijn impuls werden administratie en onderwijs in Antwerpen verder vernederlandst. De socialistische Antwerpse federatie was nu toonaangevend geworden in de BWP. De Antwerpse coalitie kende enkele jaren later navolging op nationaal vlak (de christen-democratisch-socialistische regering Poullet-Vandervelde, 1925-1926). Huysmans werd nu minister van Kunsten en Wetenschappen en ijverde in die hoedanigheid onder meer voor de vernederlandsing van het lager en middelbaar onderwijs. Ook in de volgende driepartijenregering Jaspar (1925-1927) was Huysmans minister van Onderwijs. Met het oog op de verkiezingen van 1929 werkte Huysmans een communautair programma uit, het Compromis der Belgen, dat de gehele BWP aanvaardde. Huysmans' Vlaamsgezindheid was echter niet van het meest radicale soort. In zijn Compromis konden de ‘Franstaligen’ in Vlaanderen - d.w.z. een minderheid van tweetaligen, die vaak het Frans prefereerde boven het Nederlands- nog op gunstmaatregelen rekenen. Dat droeg ongetwijfeld bij tot de negatieve reacties van de socialistische kiezers in Vlaanderen: het voetvolk was radicaler. In 1933 werd Huysmans burgermeester van Antwerpen. In de Vlaamse beweging belandde hij intussen op een zijspoor. Hij had niet alleen moeite met de algehele eentaligheid van Vlaanderen, ook keek hij met afschuw toe op de doorbraak van het autoritair-rechtse Vlaams-nationalisme. Huysmans kantte zich meermaals publiekelijk tegen het opkomende fascisme en tegen nazi-Duitsland. Bij de Duitse inval in mei 1940 nam Huysmans dan ook de wijk: hij wist dat de Duitsers hem dadelijk zouden oppakken. In de daarop volgende weken was hij een van de eersten onder de Belgische politici om zich ondubbelzinnig en voluit achter de onverzettelijke oorlogspolitiek van Churchill te scharen. Terwijl de Belgische regering Pierlot in het onbezette deel van Frankrijk ronddoolde en vanaf ca. 15 juni de strijd voorgoed wilde opgeven, ageerde Huysmans in Londen. Hij probeerde een Belgische republikeinse regering op de been te brengen, wat er uiteindelijk echter sterk toe bijdroeg dat de ministers Pierlot en Spaak in Londen opdoken om er samen met de ministers De Vleeschauwer en Gutt de wettige Belgische regering in Londen te vormen. In 1946-1947 leidde Huysmans een weinig stabiele socialistisch-liberale regering. Nadien was hij eigenlijk politiek uitgespeeld. In 1947 werd de jongere en beloftevolle Lode Craeybeckx de socialistische burgemeester van Antwerpen. Huysmans bleef volksvertegenwoordiger tot in 1965. Dat de socialistische partij de inmiddels 94-jarige politicus niet meer op de lijst plaatste, misnoegde hem zeer. Hij kwam nog op met een eigen partijtje, wat een afgang werd. De uiterst boeiende Camille Huysmans verdiende dus een biografie, en die is er nu. Met de turf van 589 pagina's die verscheen, publiceert historicus Jan Hunin het proefschrift waarop hij in 1998 aan de KU Leuven promoveerde. Het is een vlot geschreven en goed uitgegeven boek. De polemische kritiek van weleer op het proefschrift - die Hunin overigens ongezouten in de inleiding vermeldt-verwondert aanvankelijk bij de lectuur van dit boek. Er is immers Hunins aangename stijl alsook het ongecompliceerde en sowieso anekdotische gegeven van Huysmans' jeugdjaren. De lezer begint dus op aangename wijze te sporen door een lang vervlogen landschap. Door de chronologische aanpak verwacht je in het begin ook nog geen syntheti- | ||
[pagina 620]
| ||
sche analyses en hoogdravende beschouwingen: Hunin laat Huysmans langzaam gestalte krijgen, naarmate de jaren vorderen. Het geheel wordt dicht bij de feiten beschreven. Die chronologische aanpak heeft alles om lonend te zijn en levert soms mooie vruchten op. Zo toont Hunin goed aan hoe de kansen van Huysmans als vredesbemiddelaar tijdens de Eerste Wereldoorlog evolueren op grond van de internationale ontwikkelingen. Erg interessant is ook de intelligente analyse van het ‘mystiek huwelijk’ in 1921 in Antwerpen, van de regeringscrisissen in 1929-1931 of van het wel en wee van de Vlaamse beweging in het Interbellum. Het boek bevat vele mooie momenten. Het is ook een goudmijn aan gegevens, niet in het minst door het goed uitgewerkte notenapparaat. Daartegenover staan echter heel wat tekorten. Dat Emiel Willemsen in feite Emiel Willekens moet zijn, dat minister De Vleeschauwer niet Arthur maar Albert, dat Léon Troclet en Léon-Eli Troclet niet dezelfde persoon zijn en dat Paul Segers en Paul-Willem Segers worden verward, zoiets valt misschien wel te tolereren. Wie maakt geen fouten? Hunin behandelt bovendien een lange periode met onnoemelijk veel feiten en personen. Erger zijn de inhoudelijke onjuistheden, die jammer genoeg talrijk zijn. Sommige schuivers beïnvloeden het relaas niet echt, maar ze staan er wel. Zo is het niet juist dat in 1895 was begonnen met het verlenen van staatssubsidies aan het vrije onderwijs(p. 227), dat was al sinds 1842; de Frontpartij behaalde in 1929 niet 6% van de stemmen in Vlaanderen (p. 271), maar nationaal; Flor Grammens was in 1937 niet ‘nog onbekend’ en was al veel vroeger, in 1931, aan zijn taalgrensactie begonnen (p. 351). Wat echt niet door de beugel kan, zijn de verkeerde analyses. We beperken ons hier tot de twee meest cruciale perioden in het lange leven van Huysmans, de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. De actie van Huysmans om via de Tweede Internationale de socialisten over de landen heen te verenigen met het oog op een vredesverdrag, wordt onnauwkeurig en onvolledig beschreven, zoals blijkt uit een vergelijking met de meer diepgravende analyse van Wim GeldolfGa naar eindnoot1 in dat verband. Ergerlijk bijvoorbeeld zijn de onjuistheden i.v.m. Trotski die echt niet op 1 augustus 1914 Huysmans in Parijs ontmoet heeft (p. 133 en 520) en over Albert I die wel een verwoed pacifist maar echt niet ‘de man van Stockholm’ (waar in 1917 een internationale socialistische conferentie werd gehouden) was (p. 478). Hunins relaas over mei 1940, en meer bepaald over het onderhoud tussen Leopold III en zijn ministers te Wijnendale en over de legerovergave in België (pp. 367-368) is op vele punten geheel verkeerd, en ook de omstandigheden van het vertrek van vier ministers naar Londen (p. 379 en 381) in de zomer van '40 worden onjuist geschetst. Wat vooral opvalt, het hele boek door, is dat de feiten vaak Huysmans-centristisch worden geïnterpreteerd: alsof hij het allemaal gedaan heeft. Dat brengt ons bij de kern van het boek, Huysmans als politicus. Hij komt bij Hunin over als een heel wisselvallige figuur, die van alles verklaart en doet, maar die nadien zonder moeite het geweer van schouder verandert; een briljante man maar tevens een hoogst ondiplomatische machtsstrateeg. Maand na maand, jaar na jaar krijg je een opportunistische en onhandige politicus te zien, die de ene mislukking na de andere incasseert. Wanneer we in 1910 zijn beland - Huysmans is dan al 39 jaar - geeft Hunin een eerste overzicht van al dat falen(pp. 86-87) maar intussen is de lezer ook wel aan een meer diepgravend intermezzo toe, dat de onderliggende krachtlijnen blootlegt. Dat komt echter niet, en het gehele boek door blijft de lezer onbevredigd. Wie was Huysmans eigenlijk? Welk gedachtegoed bezielde hem? Zijn kleurrijke karakter komt wel goed uit de verf maar dat geldt nauwelijks voor zijn politieke inzichten. Zo schrijft Hunin vaak dat het marxisme hem dreef, maar wat dat marxisme concreet inhield, lezen we nergens. Er zijn ook meer concrete vragen die nauwelijks worden behandeld: waarom Huysmans precies voor een optie koos of van kamp veranderde, verneem je zelden, ook niet als het essentiële momenten in zijn leven betrof. Waarom precies opteerde Huysmans rond 1907 voor een samenwerking met de christen-democraten (pp. 91-92)? Waarom wilde Huysmans tijdens de Eerste Wereldoorlog absoluut een compromisvrede en niet de vernietiging van de aanvaller? Waarom was Huysmans tegen het Plan van de Arbeid uit 1933, na er eerst even voor te zijn geweest? Enzovoort. Het belangrijkste bezwaar is misschien wel dit: Hunin geeft een kroniek, blijft steeds aan de oppervlakte, maar geeft zijn verhaal geen diepgang. Geen analyses, nauwelijks duiding. Neem nu het sociaal zekerheidsplan van Huysmans uit 1913, een voorstel dat | ||
[pagina 621]
| ||
een allesomvattende regeling voor de basistakken van de sociale zekerheid inhield, financiering incluis. Dat zonder meer visionaire document krijgt bij Hunin niet meer dan een terloopse vermelding (p. 120). Van het plan kwam weliswaar niets in huis, maar een biografie van Huysmans is toch wel de aangewezen plaats om dat voorstel te analyseren, al was het maar om door te dringen in het sociale gedachtegoed van de auteur ervan. Op de achtergrond van Huysmans' strategische spelletjes krijg je wel, door Hunins arsenaal aan feiten en gegevens, het portret van een sociaal bewogen man die democraat was in hart en nieren, maar een inhoudelijke duiding en analyse komt er dus niet. Zelfs niet in het besluit. Hunin had daarin veel kunnen rechttrekken door een diepgaande synthese van zijn geduldig opgebouwd chronologisch verhaal, maar hij grijpt die kans niet. De omvang van het besluit geeft dat al aan: 7,5 pagina's op 504 p. tekst. Na badinerende beschouwingen over de relatie van Huysmans tot de hemel en de hel (2,5 p.) komen enkele elementen aan bod: de verhouding van Huysmans tot de liberalen, de socialisten, de christen-democraten, de Vlaamse beweging. Over de verwezenlijkingen van Huysmans vernemen we vrijwel niets. Wat heeft hij, aldus Hunins besluit, gerealiseerd? Het samengaan van christen-democraten en socialisten (wat in het Interbellum echter geen echt succes werd), de toetreding van de BWP tot de regering in 1935, het voortzetten van de strijd aan de zijde van de Britten in 1940. Was het alleen maar dat? Neen, schrijft Hunin: ‘(...) zijn mooiste triomfen zou Huysmans op twee andere terreinen behalen: de Vlaamse beweging en het onderwijs.’ Waarna de auteur met veel overdrijving stelt dat de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen in het begin van de jaren dertig ‘voor een groot deel aan hem te danken was’. En wat die ‘triomf’ inzake het onderwijs betreft, lezen we dan dat het tot 1958 zou duren voor de socialisten zich definitief bekeerd hadden. Arme Camille... Heeft hij echt niet meer betekend?
Herman van Goethem
|
|