Het Zuidelijk Toneel en New York Theatre Workshop met ‘Alice in bed’, naar een tekst van Susan Sontag - Foto Chr. van der Burght.
hallucinatie nauwelijks aanleiding geeft tot enig enthousiasme.
Naast Alice in Bed is Aars! (Anatomische studie van de Oresteia) van het Antwerpse Toneelhuis één groot lunapark van fysieke interactie. Zowel de snoeiharde technomuziek als het indrukwekkende, strak afgemeten lichtplan begeleiden hier een productie waarin het menselijk lichaam begin, midden en einde is. Na het succes van de grootse epiek in Ten Oorlog wilde regisseur Luc Perceval een onbeproefde theatrale sensatie genereren, door zowel de oude religie als de moderne psychologie uit het drama weg te snijden en de vraag naar het waarom van 's mensen doen en laten bewust onbeantwoord te laten. In Peter Verhelst vond Perceval de auteur bij uitstek die hem - op basis van de Oresteia, maar wat bleef daar van over?-de taal zou leveren om een dergelijke wereld te creëren, ‘een onbestemde wereld die ten onder lijkt te gaan aan zijn eigen excessen’ aldus de programmabrochure.
Tot zover de intentie. De praktijk, van het Transformatorhuis, is een cirkelvormig waterbassin met een middellijn van een meter of vijf waarin vier acteurs een bizar waterballet dansen dat elke zichtbare choreografie ontbeert. Tussendoor communiceren zij in een duistere taal die in elk geval duidelijk maakt dat de vier tot één gezin behoren en dat in dat gezin vernietiging, ledigheid en incest - vooral dat laatste - als het ware eten en drinken zijn. Dat de hele familie ten slotte naar de ratsmodee gaat, komt dan ook nauwelijks als een verrassing.
Ongetwijfeld zou deze twee uur durende kermis van krampen, spasmen en kreten een aanzet kunnen bevatten tot de louterende sensatie die Perceval kennelijk beoogt. Maar wat is er aan de hand, als zelfs de welwillendste toeschouwer in die kronkelende lijven op het podium - onderlijven beter gezegd - slechts de betreurenswaardige arbeid van vier hardwerkende acteurs kan zien - die het vast ontzettend koud hebben en hevig verlangen naar een droog pak? En als diezelfde toeschouwer in dat ploeterende viertal weliswaar de verbeelding van een gezin of zelfs het huis van Agamemnon vermoedt, maar dat gezin of dat huis tot de allerlaatste minuut volstrekt niet werkelijk herkent? Dan rest maar één conclusie: dat de makers van dit op hol geslagen schouwspel er op geen enkel moment in slagen het wonder van de theatrale illusie tot stand te brengen, in weerwil van al hun intenties en ambities. En dan voelt het publiek zich bekocht, want veroordeeld tot het kijken naar onzin, waardoor het geïrriteerd raakt en weg wil - deze potsierlijke flauwekul, die nergens, maar dan ook nergens over gaat, ontvluchten. Wat een niet onaanzienlijk deel van het publiek dan ook inderdaad doet.
De voorstelling Judith door Hollandia, het eerste toneelstuk van Friedrich Hebbel, gebaseerd op het gelijknamige, als apocrief beschouwde bijbelboek, valt in zoverre met de vorige producties te vergelijken dat ook hier de elektronica een nadrukkelijke rol opeist. Van Hollandia waren we het experimenteren met geluidsdecors - nooit zo knap gehanteerd als in het indringende Ongebluste kalk - trouwens al veel langer gewend. Vooral door de inbreng van artistiek leider Paul Koek zijn intussen alle producties van dit Noord-Hollandse gezelschap - toekomstig fusiepartner van Het Zuidelijk Toneel - te bestempelen als ‘muziektheater’. Met zijn collega Johan Simons regisseert Koek deze Judith, waarin de hoofdrollen zijn weggelegd voor Bert Luppes als de Assyrische generaal Holofernes en Elsie de Brauw als de joodse vrouw Judith.
Het toneelbeeld is een lust voor het oog: