het er hier dan uitziet, antwoorden ze: ‘Eh... Het lijkt nergens op.’ Met deze inside joke transformeert Beckett heel even het existentiële universum waarin zijn beroemde duo op Godot wacht, tot theaterpodium. Het schouwtoneel.
In zijn enscenering gaat Bogaerts daar nog even mee door. Bij de aanvang van de voorstelling stappen de vier acteurs - tegen de gewone gang van zaken in - één voor één de Bühne op, als verdwaalden die niet goed weten wat ze hier komen doen. Alsof hen plots iets overkomt. Wanneer Estra en Vladi hun gesprek beginnen, blijven de andere twee acteurs bedremmeld staan. Ook later in de voorstelling doorbreken ze de illusie van ‘personage’, net als de twee protagonisten trouwens. Pozzo vraagt Estra hoe hij heet en die antwoordt prompt: Kerckhoffs (de naam van de vertolker), en het eerste verwijt dat Estra bij wijze van spelletje zijn gezel Bert André naar het hoofd slingert, is ‘punthoofd’, een kwalificatie die acteur André zichzelf wel eens gekscherend toekent.
Leuk is dat. De metafoor van het vergeefse wachten krijgt er een onverwachte, amusante dimensie bij. Voor mezelf vertaal ik die graag in termen van een vermoeid, maar hoopvol uitzien of ergens in het theaterlandschap eindelijk een nieuw ‘verlossend’ geluid komt. Want het geleuter van deze menselijke zielenpoten wordt plots theatergeleuter. De overdracht is gauw gemaakt. De postmoderne fin de siècle sfeer leverde inderdaad weinig boeiend theater op. Veel grillige assemblages van tekstfragmenten en improvisaties, die nauwelijks weten waarheen of verzuipen in multimediaal experiment, dat wel. Of babbelen om de tijd te verdrijven, uiteraard op een aantrekkelijke manier, dus in het dialect. Zichzelf en de anderen bezighouden, tot Hét komt. Dat is trouwens wat, met zonder enig plezier, in Wachten op Godot gebeurt. Beckett is actueler dan ooit. Uiteraard gaat het om veel meer dan toneel bedrijven. In existentialistische zin is deze waan van communicatie, dit ‘chatten’, een poging om in dit leven te overleven.
Dat geldt ook voor
Gelukkige dagen, in een regie van Bob Snijers. Net als de
Godot van Bogaerts is deze voorstelling van een lichtheid die probeert het fatalistische gehalte van het stuk op een zeer menselijke wijze te verteren. De balans is heel precies. De leegte en chaos leefbaar maken door ze te organiseren is ook iets. Snijers noch Bogaerts trappen in de val van een sombere uitzichtloosheid, die in abstracto natuurlijk aan-
Bert André en Han Kerckhoffs in ‘Wachten op Godot’ van Theater Malpertuis - Foto P. de Spieghelaere.
wezig is. Hierdoor komt het gegeven heel dichtbij. Ook in het groteske houden ze zich gedeisd. Hoe absurd de bezigheden van enerzijds Estra en Vladi en anderzijds Winnie voor een buitenstaander ook zijn, de regie zorgt er tweemaal voor dat de personages niet herleid worden tot potsierlijke marionetten, abstracties van clowneske mechanismen. Ze blijven zo herkenbaar, dat je met hen te doen hebt.
Winnie zit aanvankelijk tot aan haar middel ingegraven; in het tweede bedrijf al tot de hals. Scenograaf Frans de Meyer verving de verschroeide grasheuvel door een puinhoop, bedekt met zandkleurig zeildoek. Hier en daar steken nog buizen uit. Een ingestort theaterdecor? Het puin van het verleden? De overgang naar het tweede bedrijf maakt een en ander duidelijk. Er vindt een nieuwe aardschok plaats, die Winnie nog een stuk meer bedelft. Haar hoofd zit nu compleet geïmmobiliseerd in een medische halskraag. Dat onheilspellende wordt voorts in de hand gewerkt door het willekeurige tijdsignaal van de schelle bel, die meer alarm dan wekker is.
Het demonstreren van die ‘aanslag’ op haar leven zit in zekere zin ook in Bogaerts' Godot. Ook daar is de plotse verschijning van Pozzo en Lucky nogal agressief. Ze maken hun hernieuwde entree in een soort metalen kooi of container