Doen wat je moeder zegt
Het kon niet uitblijven dat Annie M.G. Schmidt, op het laatst van haar leven vereerd als ‘de echte koningin van Nederland’, het onderwerp zou worden van een studie. Dit boek is er nu. Doe nooit wat je moeder zegt luidt de titel en Joke Linders, goed thuis in de jeugdliteratuur en vooral die van Annie Schmidt, is de schrijfster.
Het betreft een dissertatie en de academische belangstelling voor een auteur van kinderboeken, cabaretteksten en musicals bekrachtigt de veranderde opvattingen over literatuur die inmiddels ook tot de universiteit zijn doorgedrongen. Linders past zich zelfs aan aan haar onderwerp door theoretische verklaringen en toelichtingen naar de noten te verbannen, naar haar zeggen om Schmidt ‘de ergernis van het academisch jargon te besparen’ (p. 13). Dit klinkt piëteitsvol en leesbaarheid is zeker te verenigen met wetenschappelijkheid. Dit neemt niet weg dat de probleemstelling en de afbakening van het onderzoeksterrein duidelijk moeten zijn. Aan die kwesties besteedt Linders nog geen bladzijde, als zij de doelstelling probeert te preciseren die is verwoord in de veelomvattende ondertitel: ‘Annie M.G. Schmidt, de geschiedenis van haar schrijverschap’. Linders beroept zich op een studie van G.J. Dorleijn, Terug naar de auteur (1989), waarin wordt betoogd dat de auteur het verbindende element is tussen werk, poëtica en literair-sociale context. Een weinig revolutionair, maar bovendien vaag uitgangspunt. Volgens Linders is niet de mens Schmidt, maar haar literaire persoonlijkheid de hoofdfiguur van de geschiedenis die zij wil vertellen. ‘Daartoe zijn de teksten van Schmidt en de wijze waarop die ontvangen zijn [...] afgezet tegen haar literatuuropvattingen zoals die in of buiten haar werk zijn verspreid[...], haar literair-sociale gedrag en de literair-historische context. Biografische aspecten komen alleen aan bod voorzover tekst, poëtica of literair-sociaal gedrag daartoe uitnodigen’ (p. 14). Veel verheldering levert deze passage niet op. Waar loopt immers de grens tussen literaire persoonlijkheid en biografische figuur? En wanneer nopen tekst, poëtica of gedrag ertoe de biografie in de beschouwing te betrekken? Wat hier wordt voorgesteld als een beslissing die het object van onderzoek ingeeft, is in feite een oncontroleerbare keuze van de onderzoekster.
In de praktijk van de Linders' studie worden de verbanden gelegd die gangbaar zijn in een biografische benadering van literatuur. De innerlijke drang die de spin Sebastiaan in het bekende gedicht voelt tot het weven van een web, interpreteert zij als de scheppingsdrang van Schmidt (p. 16). De kennelijke behoefte van de schrijfster om ergens bij te horen komt volgens haar tot uiting in het gedicht ‘De verongelijkte’ (pp 46-47). Prélientje uit het gelijknamige boekje zou trekjes vertonen van de jonge Annie Schmidt (p. 167).
Het verhaal dat Linders vertelt over Schmidt kent een chronologische opbouw. Het begint op 20 mei 1911 in Kapelle (Zeeland) en eindigt bijna op de kop af 84 jaar later in Amsterdam. Van domineesdochter, opgroeiend met ouders die een slecht huwelijk in stand houden en zich aan de buitenwereld vromer voordoen dan zij zijn, tot veelvuldig gelauwerde en bijkans heilig verklaarde auteur, die ten slotte ook aanzien geniet binnen het officiële literaire circuit. De bekroning met de Constantijn Huygensprijs 1987 voor haar hele oeuvre is er het bewijs van. Tot haar ontplooiing draagt het Amsterdamse dagblad Het Parool, waar een losse, ietwat literaire sfeer heerst, het nodige bij. Schmidt wordt er aangesteld op de afdeling documentatie, maar begint al snel in de krant te schrijven, zowel voor volwassenen als voor kinderen. Door het verbond dat zij in haar werk smeedt met de kinderen, haar concrete taal en haar fantasie vernieuwt zij de jeugdliteratuur, al wijst Linders op verwantschap met een tijdgenoot als Han