Culturele kroniek
Literatuur
Overvloed aan schaarste
De tijd verstrijkt en de jaren tellen, maar in Het arsenaal toont J. Eijkelboom zich een vitaler en weerbaarder dichter dan ooit.
Dat heb ik niet zelf bedacht, het is de openingszin van de binnenflaptekst van genoemde bundel, Eijkelbooms zevende. Vaak wordt zo'n tekst door de auteur zelf geleverd, treurig genoeg, en als een redacteur er voor tekent zal hij hem op zijn minst fiatteren, neem ik aan. Toch kan ik dat in dit geval nauwelijks geloven. Het woord ‘weerbaarder’ veronderstelt een verdedigingsbereidheid, dus ook een bewapening en een hardheid, die ik nu juist niet met de dichter Eijkelboom associeer. Als weinig anderen cultiveert die dichter de innerlijke rust, de protestloze meegaandheid, de rancuneloze onaangedaanheid. Een uitgesproken hekel heeft hij aan de opgewonden toon, al gauw vindt hij iets aanstellerij of zelfbedrog. Zijn poëzie is dan ook nooit weerbarstig, ze bevat geen hermetische beelden of gewaagde vergelijkingen, wel elegant verwoorde, soms bijna aforistische levenswijsheden.
In deze bundel keert Eijkelboom zich vooral tegen de pathetische clichés waarmee het verstrijken van de tijd zo vaak beklaagd en ‘vroeger’ zo vaak verheerlijkend bezworen wordt. Daar wil hij niets van weten. Zelfs een berk, toch een weinig opdringerige, haast onkruidachtige boom, ziet hij als verkondiger van die valse boodschap. Altijd had hij de berk ‘te Slavisch’ bevonden, dat wil zeggen: vanwege zijn stam van ‘beslagen zilver’ had hij hem geassocieerd met ‘zelfbeklag, herinnering aan tijden / dat alles zoveel beter was’. Maar het hoort bij de zeer on- Slavische verzoeningsgezindheid van deze dichter dat hij zijn afkeer van die sentimentele berk pas benoemt als hij haar overwonnen heeft. In het tweede deel van het gedicht heerst de tegenwoordige tijd. Voor zijn tent gezeten (als kampeerder, niet als soldaat) ziet ‘hij haar graag staan, zoals / zij mij mogelijk ziet zitten.’
Dat is misschien een wat flauw grapje, maar ach, ook dat past bij het taboe op opwinding. De
dichter kan nu wel degelijk van het ruisen van de bladeren genieten. Hij ziet en hoort er ‘geen Zwanenmeer’ meer in - die Tsjaikovski is natuurlijk ook ‘te Slavisch’, te sentimenteel en te pathetisch - maar iets vrolijk Amerikaans
de grote oorlog net af was
en de volgende nooit plaats zou vinden.
Dat is een aardig beeld, hoewel het woord ‘af’ wat vreemd is. Het maakt van de oorlog een ding, een werkstuk, een product, het suggereert voltooiing en afgerondheid, wat begrijpelijk is binnen het perspectief van de naar evenwicht en verzoening zoekende dichter, maar toch wat al te onbezorgd: het getuigt van stekeblindheid voor wat die grote oorlog aan duurzame ellende heeft aangericht. Vreemd. Ik kan me niet voorstellen dat Eijkelboom deze implicatie gewild heeft.
Eijkelbooms dichterlijke zelfbeheersing, zijn wantrouwen jegens hevige passies en spektakel van welke soort dan ook, levert vaak mooie