Gerard de Lairesse, ‘Het banket van Cleopatra’, ca. 1675-1680, 35,8 x 48,3 cm, Rijksmuseum, Amsterdam.
1900. Evenmin zouden deze bezoekers zich verbaasd hebben over de aanwezigheid van Gabriel Metsu's beste schilderijen - twee doeken die een briefschrijver en de ontvanger van de brief afbeelden (nu in de National Gallery te Dublin) - of over het meesterwerk van Jan van de Cappelle, dat nu in het National Museum van Cardiff hangt. Willem van de Velde, Meindert Hobbema, Gerrit Dou en Frans van Mieris zouden ook geen onbekenden geweest zijn, al had de bezoeker in 1900 hen waarschijnlijk ondervertegenwoordigd gevonden. De verrassingen voor onze beide reizigers in de tijd zouden bij het begin en het einde van de historische periode liggen. Ook de nadrukkelijke aandacht voor de ogenschijnlijk bescheiden werken van de vroege landschapschilders en de architectuurschilders uit
Delft en
Haarlem zou voor hen ongewoon geweest zijn. De herontdekking van de maniëristen in de tweede helft van de twintigste eeuw werd in de tentoonstelling voortreffelijk geïllustreerd met de
Sint Sebastiaan van Joachim Wtewael (Kansas City), terwijl de prominente aanwezigheid van de producten van de zilversmidfamilie Vianen uit Utrecht - voor de studie van hun werk danken wij veel aan Jan ter Molen - een ander aspect is van dit fenomeen. De Utrechtse Caravaggisten kregen eveneens een ereplaats, hetgeen onze bezoekers uit het recente verleden ook zou hebben getroffen. Terbrugghens wereldlijke meesterwerk
Concert (National Gallery, London) en zijn religieuze hoogtepunt
Sint Sebastiaan (Oberlin) vertegenwoordigden de herontdekking van een van de dominante figuren van de 17e eeuw. Dirk van Baburen en Gerrit van