Ons Erfdeel. Jaargang 43
(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 520]
| |
Jeroen Brouwers (°1940) - Foto David Samyn.
| |
[pagina 521]
| |
‘Het is niet de schrijver die het boek maakt, maar de lezer’
| |
[pagina 522]
| |
is geen middenweg. Door deze uitersten wordt de ‘receptie’ van mijn werk bepaald, naar deze uitersten ben ik ook persoonlijk altijd beoordeeld.’Ga naar eindnoot3 Drie stormen hebben om Brouwers' hoofd geraasd, de storm van de hooghartige Hollander in Vlaanderen, de storm van het donderende scheldkanon in Amsterdam en de bezonken rode storm. | |
Hooghartige HollanderIn 1964 verhuist Brouwers van Amsterdam naar Brussel. Hij zal daar werken voor uitgeverij Manteau. In hetzelfde jaar verschijnt zijn debuut, bij Manteau, de verhalenbundel Het mes op de keel. Hoewel het boek gepubliceerd wordt in België, negeren de Nederlandse recensenten het niet. Ze kraken het. Eric van der Steen wordt bevangen door ‘... een licht gevoel van walging’ (Het Parool, 27 februari 1965) en de gezaghebbende C.J.E. Dinaux vindt de ‘geplukhaarde beeldspraken’ maar niks (Utrechts Dagblad, 12 augustus 1964). Heel wat gunstiger is het oordeel over Brouwers' eerste roman Joris Ockeloen en het wachten (1967). Rico Bulthuis: ‘... een uitzonderlijke roman’ (Haagsche Courant, 22 juni 1968), volgens Hans Warren is Joris Ockeloen een ‘... merkwaardig en heel persoonlijk boek van een bekwaam schrijver’ (PZC, 17 februari 1968). Ook Vlaamse critici zijn vol lof. Raymond Herreman wijdt er liefst drie van zijn boekuilen aan. Paul de Wispelaere noemt Brouwers een van ‘... de beste schrijvers van de jongste generatie’Ga naar eindnoot4 en wijst al op de techniek van verwijzingen, associaties en letterlijke herhalingen, een techniek die Brouwers zal blijven bezigen met steeds grotere virtuositeit. In die periode is Brouwers sterk onder de indruk van de nouveau roman, vooral van Butors La modification. Brouwers' boek haalt de kolommen van de Parijse krant Le Monde (5 oktober 1968), hoewel het niet vertaald is in het Frans. In 1967 krijgt hij de Vijverbergprijs. Een jong, beloftevol auteur doet dus zijn intrede in de Nederlandse letteren, weliswaar niet door de Amsterdamse voordeur, maar toch, de critici hebben hem opgemerkt, daar bij de Vlaamse achterdeur. In 1969 verschijnt Groetjes uit Brussel, volgens de auteur zelf een keerpunt: ‘Ik had mijn vorm gevonden. Namelijk een vorm die een mengeling is van verhaal, essay, beschouwing, stadsbeschrijving, literatuurhistorie enzovoort. Ook dat zal wel iets met de nouveau roman te maken hebben gehad. Een literaire mixture van vormen en stijlen. Ik dacht: ‘Zo moet het, dit is het.’ Naar mijn idee was dat nieuw. Het is bepalend geworden voor mijn hele oeuvre.’Ga naar eindnoot5 Groetjes uit Brussel wordt juichend ontvangen, de wanklanken zijn schaars. Hans Warren: ‘... een boeiend en uniek, voortreffelijk geschreven boek’ (PZC, 12 september 1970). Kees Fens, die Het mes op de keel had verfoeid: ‘... een boeiend boek’ (de Volkskrant, 10 januari 1970). Frans van Suetendael: ‘... een juweeltje in zijn genre’ (De Nieuwe Gazet, 24/25 december 1969). In | |
[pagina 523]
| |
een overigens welwillende bespreking noemt Raymond Herreman Brouwers ‘... een laatdunkend, pretentieus hollandertje’ (Vooruit ,31 januari 1970). Met woorden van die strekking en erger zullen andere Vlamingen Brouwers een paar jaar later zeer onwelwillend om de oren slaan. Bij het verschijnen van Zonder trommels en trompetten (1973) wordt voor het eerst de streep getrokken tussen vriend en vijand. Vrienden zijn Wam de Moor: ‘... dit bijzonder mooie boek’ (De Tijd, 12 mei 1973), Paul de Wispelaere: ‘... een op alle niveaus zeldzaam meesterwerkje’ (Het Vaderland, 19 mei 1973), Ab Visser: ‘... een boekje om te herlezen’ (Leeuwarder Courant, 26 mei 1973), Tom van Deel: ‘... het beste werk van Jeroen Brouwers’ (Trouw, 13 november 1973). Piet van Aken vindt het boek magistraal en vergelijkt de ironie van Brouwers met die van Thomas Mann, niemand minder (Volksgazet, 2 augustus 1973). Fernand Auwera noemt het zonder meer knap. Maar Wim Zaal schrijft: ‘Binnen het kader van de gootsteenromantiek is Zonder trommels en trompetten ongetwijfeld een meesterstukje’ (Elsevier, 2 juni 1973). Guus Luijters vindt dat Brouwers Reve heeft ‘nageaapt, geen woord van Jeroen Brouwers zelf.’ En onder de tussentitel Ophouden: ‘Zo'n aardigheidje laat je eens rondgaan op een verjaardag en dan berg je het weer op. Of nog beter, je gooit het weg en gaat proberen of je misschien ook op de manier van jezelf kunt schrijven. En als dat niet lukt, kun je er maar beter mee ophouden’ (Het Parool, 14 juli 1973). Na Brouwers' tweede storm zal van Luijters slechts vochtig wanhout overschieten. In 1976 trekt Brouwers zich terug in de eenzaamheid van de Gelderse Achterhoek. Hij is teleurgesteld door het uitgeversvak, door zijn eerste huwelijk, door zijn beste vriend, door Vlaanderen. Het decembernummer van Maatstaf publiceert van Brouwers een lange polemiek J. Weverbergh en ergher. Een verkorte versie wordt opgenomen in Vrij Nederland. Brouwers schopt de Vlaamse schrijvers recht en terecht tegen hun weke delen: ze zijn te lui en te zelfingenomen om behoorlijk Nederlands te leren: ‘Bij de uitgeverij Manteau placht het proza van alle Vlaamse auteurs die er publiceren door een Nederlandse, dat is: een van boven de Moerdijk afkomstige, redacteur op feilen tegen het Nederlands van welke aard dan ook te worden uitgevlooid en, soms gedeeltelijk, maar vaker geheel, te worden herschreven.’Ga naar eindnoot6 Brouwers geeft voorbeelden en niet de geringste: Jef Geeraerts, Marnix Gijsen, Karel Jonckheere, Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo, Julien Weverbergh, enzovoort. Daisne (De man die zijn haar kort liet knippen) en Boon (De Kapellekensbaan) bewondert hij, al heeft hij het in de eerste versie van zijn donderpreek over Boons ‘cafégebabbel’,Ga naar eindnoot7 een woord dat hij later zal schrappen.Ga naar eindnoot8 Jonge en niet zo jonge Vlaamse auteurs schuimbekken. Marnix Gijsen in een telefoongesprek met Ben van der Velden (NRC, 28 januari 1977): ‘Het is | |
[pagina 524]
| |
een schoft en een leugenaar’ Weverbergh: ‘... typisch staaltje Amsterdams cultureel imperialisme.’ (ibidem). Ruyslinck: ‘... een rabiate Vlamingenhater’. (ibidem). Vandeloo: ‘Het is een amokmaker. Hij schrijft dat er typoscripten van mijn eerste romans liggen in het museum van het Vlaamse cultuurleven in Antwerpen, die vol staan met correcties van de uitgever. Dat is een leugen.’ (ibidem) Hij heeft Brouwers' verhandeling niet of niet goed gelezen, Brouwers heeft het op geen enkel moment over Vandeloo's eerste romans, wel over die van Ruyslinck. Brouwers antwoordt met een tweede traktaat Vlaanderen op zijn erghst (Maatstaf, oktober 1977 en verkort in Vrij Nederland), reacties citerend en zijn stellingen andermaal met feiten stavend. Met Vlamingen is geen culturele integratie mogelijk, Vlamingen voelen zich altijd weer tekortgedaan, Vlaanderen pest zijn beste auteurs het land uit, Vlaamse schrijvers krijgen voortdurend Nederlandse prijzen, Nederlanders nooit Vlaamse. Aldus Brouwers. In 1977 lijkt het of Brouwers zich de eeuwigdurende haat van Vlaanderen op de hals gehaald heeft. Maar het tij keert. In 1982 verleent het Gentse studentengenootschap 't Zal Wel Gaan aan Brouwers de Geuzenprijs wegens ‘... zijn niet aflatende inspanning om de waarheid kenbaar te maken, spijts alle druk en tegenkanting van een bevooroordeeld Vlaanderen’.Ga naar eindnoot9 In 1992 krijgt Brouwers de Orde van de Vlaamse Leeuw. In de laudatio noemt Jozef Deleu hem een ‘minnaar van Vlaanderen’Ga naar eindnoot10 en in 1993 wordt Brouwers ridder in de Belgische Kroonorde. Niet alleen hebben Nederlandse schrijvers intussen Vlaamse prijzen gekregen, een nieuwe generatie auteurs juicht zijn kritische uitvallen toe en gaat zelfs in de leer bij de oude meester. Brouwers over Vlaanderen nu: ‘... men is mondiger geworden. Ik denk zelfs dat men in Vlaanderen nu beter Nederlands spreekt dan in Nederland. Men is er zich in Nederland niet van bewust, maar de taal is er zwaar verloederd.’ (Humo, 25 april 2000). | |
Het donderend scheldkanonAan het eind van de jaren zeventig laat Brouwers zijn polemische geschut andermaal bulderen. Hij richt zijn vuurmonden op de Amsterdamse grachtengordel. In twee op elkaar volgende nummers van Tirade verbrijzelt hij Dirk Ayelt Kooiman (april 1978), Doeschka Meijsing en Guus Luijters (mei 1978). In het omvangrijke pamflet De nieuwe Revisor (Tirade, november 1979) schiet hij Guus Luijters finaal aan flarden. De polemieken zullen, soms in gewijzigde vorm, verschijnen in Kladboek (1979) en in De bierkaai. Kladboek 2 (1980). Brouwers richt zijn woede tegen de ‘... tot norm verheven geestloze, futloze middelmaat’Ga naar eindnoot11 en tegen ‘... het web van verkindsing in de Nederlandse literatuur van de jaren zeventig’.Ga naar eindnoot12 Door ettelijke glazen grachtwater razen orkaantjes. Gejubel en geween | |
[pagina 525]
| |
worden vernomen. Willem Kuipers: ‘... zijn steeds markanter wordend proza’ (de Volkskrant, 14 februari 1981), Wam de Moor: ‘... voortreffelijk geschreven’ (De Tijd, 13 maart 1981), Ab Visser: ‘... gedreven, magistrale stijl’ (Leeuwarder Courant, 31 januari 1981). I. Sitniakowsky waardeert de aanvallen (De Telegraaf, 22 juni 1979). Zeer zuur zijn de oprispingen van Graa Boomsma: ‘Jeroen Brouwers is wel graag een hoogvlieger, maar hij is geen diepgraver.’ Boomsma moet niets hebben van Brouwers' ‘... opgeblazen uitspraken’, Jeroen Brouwers is volgens Boomsma ‘... de vleesgeworden echo van de 19de-eeuwse literatuuropvatting van de Ivoren Toren.’ (De Groene Amsterdammer, 28 januari 1981). In een gesprek met Jan Brokken (Haagse Post, 7 november 1981) zal Brouwers achteraf iets eigenaardigs zeggen: ‘Alle dag- en weekbladen in Nederland hebben aan die polemiek aandacht besteed. Het begon in november 1979 toen sommige kranten schreven: ene Jeroen Brouwers. Of: Jeroen Brouwers, wie dat dan ook mag zijn. Het eindigde in maart 1980, toen iedereen wist wie Jeroen Brouwers was. Maar ik had toen al mijn mooie roman Zonsopgangen boven zee geschreven. Het blijft aan mij knagen dat ik zo lang op erkenning heb moeten wachten.’ Het was niet geëindigd in maart 1980. Toen de polemieken in boeken opgenomen werden, spoelde een tweede golf commentaar over Brouwers heen. Brouwers was in de jaren zeventig al een bekend schrijver in Nederland en België, daarvan getuigen talloze besprekingen, bewonderende én vernederende. Tot en met 1981 ontving Brouwers behalve de Vijverbergprijs nog de Multatuliprijs voor zijn roman Het Verzonkene en de Dr. Wijnaendts Franckenprijs voor Kladboek. Na Groetjesuit Brussel had Angèle Manteau alle boeken van Brouwers, behalve Het mes op de keel, verramsjt. Brouwers kon van voren af aan beginnen. Theo Sontrop, de directeur van De Arbeiderspers, komt hem zeggen dat hij er geil op is om nieuwe dingen van Brouwers uit te geven. Veel later, in de jaren negentig, zal Brouwers ten tweeden male zijn werk zien verramsjen. De dader zal Sontrops opvolger zijn, Ronald Dietz. Brouwers zal hem in zijn Feuilletons vernietigen. | |
De bezonken rode stormIn 1981 verschijnt Bezonken Rood, een roman die zich grotendeels afspeelt in het Japanse kamp Tjideng (Nederlands Indië), waar Brouwers als kleuter, hij was niet eens vijf jaar oud, samen met zijn moeder en zijn zusje geïnterneerd werd. Dit boek ontketent de derde storm, volgens mij veruit de belangrijkste. De pennenstrijd gaat over oorlogsmisdaden en racisme, over de manier waarop Nederland zijn koloniale verleden verwerkt en reconstrueert, over de verhouding tussen fictie en geschiedschrijving. Weer wordt Brouwers' integriteit in twijfel getrokken. | |
[pagina 526]
| |
Nadat een reeks geestdriftige kritieken was verschenen, publiceert de NRC (8 januari 1982) een brief van Fred Lanzing, die, zoals Brouwers, geïnterneerd werd in Tjideng. Lanzing is enkele jaren ouder dan Brouwers en hij wijst op onjuistheden in de roman. Lanzing stelt het probleem van de spanning tussen fictie en historiografie niet. Hij gaat er zonder meer van uit dat ook in Brouwers' roman de feiten moeten kloppen. De toon van de brief is nuchter, soms een tikkeltje neerbuigend. Lanzing heeft het onder meer over de kampomheining zoals Brouwers die beschrijft: ‘Wachttorens, mitrailleurs, zoeklichten, m'n neus. De omheining bestond uit een schutting van gedèk, gevlochten bamboe.’ Lanzing had zelf meegewerkt aan de bouw van de omheining. Over verkrachtingen door de Japanners: ‘... ik ken de tekst van het vonnis en van de getuigenverklaringen van het proces dat in 1946 tegen commandant Sone is gevoerd. Dit document ligt bij het RIOD, Indische Collectie, Prins Hendriklaan, Amsterdam. En daarin staat niets over verkrachtingen, bajonetteringen en moordpartijen.’ Tot zover Lanzing. Van een heel andere aard is de woedende aanval die Rudy Kousbroek in de NRC van dezelfde datum lanceert, onder de titel Het Oostindisch kampsyndroom: ‘Het is allemaal mooischrijverij, gesnoef, vleierij, grote woorden en vals pathos. Werkelijk, er staat geen simpele, oprechte uitspraak in het hele boek, dat doet denken aan iemand die er telkens weer in slaagt je niet recht in de ogen te zien.’ En na een witregel voegt hij eraan toe: ‘Nee, die Brouwers deugt niet.’ Kousbroek verwijt Brouwers dus onoprechtheid. Bizar is dat, Bezonken Rood is een roman en Brouwers had zijn standpunt al eerder zeer duidelijk gemaakt in De Exelse testamenten: ‘Mijn leven is een leugen en ik ben een leugenaar, want het door mij beschrevene is de waarheid niet, maar literatuur.’Ga naar eindnoot13 Het verwijt van Kousbroek klinkt dan ook erg flauw: ‘Als ik schrijf: ‘er staat geen oprechte uitspraak in het hele boek’, dan betekent dat niet dat een boek uit oprechte uitspraken moet bestaan; het betekent dat ik er niet een uitspraak in ben tegengekomen die mijn hart aanraakte.’ (NRC, 22 januari 1982) Met andere woorden, een schrijver mag naar zijn believen onoprechte uitspraken doen op voorwaarde dat die Kousbroeks hart aanraken. De problemen die het fictionaliseren stelt, worden alweer in ethische termen vertaald. Kousbroeks offensief was voorafgegaan door een negatieve recensie van Etty Mulder (de Volkskrant, 4 december 1981). Zij waarschuwt voor: ‘... het gevaar van de pathos, de sensatielust en het narcisme waarin de pen wordt gedoopt, de glamour die aan het verdriet wordt verleend, tegen de achtergrond van een dramatische werkelijkheid en de geschiedkundige feiten.’ Zoals bij Kousbroek, verschuift haar oordeel van het literaire naar het ethische. De kritiek van Kousbroek gaf Cyrille Offermans het geruststellende gevoel dat hij ‘... niet de enige was die zich aan het gebral van Brouwers had geërgerd.’ | |
[pagina 527]
| |
(De Groene Amsterdammer, 13 januari 1982) Tot zover is er niets aan de hand. Het staat iedere criticus vrij om een boek te bestempelen als gebral. Bij Offermans kunnen we nauwkeurig aanwijzen waar hij overstapt van kritiek op het boek naar kritiek op de schrijver: ‘Waar gaat walging voor wat je ziet over in walging voor de boodschapper?’ Volgens Offermans lijdt Brouwers aan ‘... de arrogantie van iemand die zich al zeker waant van roem bij het nageslacht.’ Wat die roem betreft, Bezonken Rood beleefde onlangs zijn vierentwintigste druk, het werd vertaald in het Frans en kreeg de prestigieuze Prix Fémina Etranger. In Le Monde(4 september 1999) prijst Michel Braudeau ‘les pages ... foudroyantes, bouleversées.’ Offermans betwist zelfs Brouwers' werkwijze: ‘Het is dan ook niet erg verstandig om meteen na het overlijden van je moeder de pen te grijpen en drie maanden later het manuskript bij de uitgever in te leveren.’ De schrijver is een arrogante, wellicht zelfs walgelijke man, zijn methode is verkeerd, bijgevolg is zijn boek slecht. Ik vraag me af wat er van de literatuur zou overblijven als alleen de boeken van prettige, bescheiden auteurs mogen verschijnen die correcte methodes (wie bepaalt die?) toepassen. Villon, Proust, Brecht, Joyce, Aragon, Poesjkin, Multatuli? Naar de hel met hen. Zowel in Vlaanderen (de storm van de hooghartige Hollander) als in Nederland (vooral de bezonken rode storm) wordt niet zozeer Brouwers' werk als zijn persoon aangevallen als hij iets onwelgevalligs schrijft, in fictie én nonfictie. Veel later, in De Tijd (25 november 1988), heeft Brouwers de kritiek van Kousbroek polemisch, grondig en goed gedocumenteerd weerlegd. Het stuk wordt opgenomen in Het vliegenboek.Ga naar eindnoot14 Op Lanzing antwoordt Brouwers, voor zover ik het heb kunnen nagaan, niet. | |
Nog plaats op de plankIn De Standaard der Letteren (11 juni 1998) schrijft Jeroen Vullings: ‘De vloek van Brouwers' schrijverschap blijft evenwel dat hij zo virtuoos stileert dat zelfs zijn pietepeuterigste vodje uitermate lezenswaard is ...’ In de jaren negentig vindt Brouwers' werk vooral in Vlaanderen trouwe bewonderaars en niet alleen bij de recensenten. Welke auteur kan zeggen dat hij geëerd wordt in de popmuziek? Brouwers, volgens De Mens:
In een nat land
Bij een bosrand
Heb ik hem ontmoet
In een huis vol fraaie schimmels
En vuil ondergoed
Jeroen Brouwers schrijft een boek
En hij doet dat goed.
| |
[pagina 528]
| |
Voor de feuilletons die Brouwers bij zijn eigen eenmansuitgeverij Noli me tangere (onder protectoraat van Atlas) laat verschijnen, wordt hij door de Nederlandse kritiek afgekat. Elsbeth Etty vindt hem ‘irritant’ (NRC, 25 november 1996). Hans den Hartog Jager: ‘... het live-verslag van het verval van een getalenteerd schrijver.’ (NRC, 27 juli 1998) Arjan Peters: ‘De klootschieter laat voornamelijk natte winden.’ (de Volkskrant, 15 augustus 1997). Uit Nederland komen wel enkele gunstige reacties (De Stem, Het Nieuwsblad van het Noorden), maar de bewondering is toch hoofdzakelijk Vlaams: ‘Ja, het lezen van Jeroen Brouwers blijft puur genot.’ (Johan Vandenbroucke, De Morgen, 29 augustus 1997). Over Een zwarte dood: ‘Brouwers' barokke taalpracht’ (Dirk Tavernier, Het Belang van Limburg, 13 november 1999) Ook Jeroen Vullings, Nederlander, blijft hem prijzen. Brouwers zegt zelf: ‘Vlaanderen is vriendelijk voor me en kent me een status toe ... maar in Nederland ben ik allang dood en begraven.’ (Humo, 25 april 2000) Ik voorspel: weldra zal Brouwers ook in Nederland glorierijk herrijzen. Jeroen Brouwers heeft zijn zestigste verjaardag gevierd in het stadhuis van Brussel, hoofdstad van Europa, van het koninkrijk België en, ja, het is waar ook, van Vlaanderen. Vervolgens werd in het restaurant Taverne du Passage het glas geheven op de gezondheid van de jarige. De schimmen van Gresshoff en Du Perron en Van Schendel en nog andere groten van de literatuur die zich daar zo vaak hebben gebogen over de kelkjes Hulstkamp, knikten Brouwers toe. Welkom, meester, wij zitten hier te wachten op uw volgende grote boek. Sta mij toe, geachte heer Brouwers, vriend Jeroen, minnaar en kenner van Vlaanderen als geen tweede, sta mij toe eraan toe te voegen: nog vele grote boeken. Er is nog plaats op mijn plank.
De titel is een citaat van jeroen brouwers uit een gesprek met johan diepstraten in: diepstraten, j., De literaire wereld van Jeroen Brouwers, Bzztôh, 's-Gravenhage, 1985, p. 22. |
|