| |
| |
| |
Carlo Mistiaen, ‘Overzicht van de Nederlandse spraakkunst’, 1997, aluminium, papier, touw, glas, 300 x 239 x 201 cm, Courtesy James van Damme Gallery.
| |
| |
| |
Monument of instrument
Wel en wee van twintig jaar Taalunie
Jan W. de Vries
werd geboren in 1937 in Amsterdam. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde. Is hoogleraar Nederlandse taalkunde en voorzitter van de opleiding ‘Dutch Studies’ voor buitenlandse studenten aan de Universiteit Leiden. Publiceerde o.a. ‘Lexicale morfologie van het werkwoord in modern Nederlands’ (1975), ‘Het verhaal van een taal’ (1993, samen met R. Willemyns en P. Burger) en artikelen en boeken over sociolinguïstiek, de invloed van het Nederlands op het Indonesisch en de Nederlandse spraak van buitenlanders.
Adres: 3e Poellaan 40, NL-2161 DN Lisse
De Nederlandse Taalunie bestaat twintig jaar. De viering van het feest in mei 2000 viel ongeveer samen met de herdenking in Vlaanderen van de vijfhonderdste geboortedag van Keizer Karel (de Vijfde, voegen we er in Nederland aan toe), een vorst die een niet onbelangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van de Nederlanden. De viering en de herdenking in Gent, dat toch niet alleen aangename herinneringen zal hebben aan Keizer Karel, werden op een elegante wijze gekoppeld. Daardoor werd steun verkregen van het Comité Keizer Karel van de Vlaamse Gemeenschap, de provincie Oost-Vlaanderen, de stad Gent en de Universiteit Gent. De viering gaf de Taalunie ook de gelegenheid zich naar de buitenwereld te manifesteren, onder andere met een conferentie over Taalbeleid en Taalvariatie, een Infobeurs Nederlands in de Sint-Pietersabdij te Gent, en een galavoorstelling, waarop ook Beeld van een taal werd gepresenteerd, een jubileum boek waarin de taal beleving van gebruikers centraal staat. Op het congres kom ik terug. Op de beurs werd vooral aandacht besteed aan de presentatie van nieuwe leermiddelen, de stand van zaken op het gebied van de automatische spraakherkenning en de wijze waarop men met schrijven zijn brood kan verdienen, dit alles ondersteund met korte lezingen, workshops en discussies. Ook werd Taalunieversum toegelicht, een ‘portaal-website’ die op een eenvoudige manier de toegankelijkheid bevordert van alle websites over de neerlandistiek. De weblocatie bevat bovendien het nieuws en de achtergrondartikelen die tot voor kort in het opgeheven huisorgaan Taalschrift verschenen.
| |
De Taalunie en de pers
De koppeling en de manifestatie gaf de media de gelegenheid aan de Taalunie enige aandacht te besteden. Dat was hard nodig, want over de Taalunie wordt na
| |
| |
de oprichting in 1980 weinig meer geschreven, uitgezonderd door de Algemeen Secretaris en zijn beleidsmedewerkers. Alleen als er iets opwindends gebeurt, of als er een schandaaltje of onraad wordt geroken, is de pers van de partij. Over de nieuwe spelling van 1995, die in feite niet meer was dan een bescheiden aanpassing van de bestaande, stonden kranten en tijdschriften bol. Onlangs nog, in het begin van 2000, werd verontwaardigd gereageerd op een advies van de Algemeen Secretaris van de Taalunie aan de regering van de Vlaamse Gemeenschap het Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden van de Raad van Europa niet te ratificeren. Zo kon vermeden worden dat het Limburgs de status van streektaal zou krijgen, zoals was gevraagd. Limburgs moet beschouwd worden als een Nederlands dialect, zoals ook het Vlaams, het Zeeuws en het Neder-Saksisch. Al deze dialecten worden immers overkoepeld door de Nederlandse standaardtaal. Alleen voor het Fries wordt een uitzondering gemaakt, maar van Fries hebben Vlamingen geen last.
Het pikante is, dat Nederland het Verdrag al in 1996 heeft geratificeerd. Het Fries werd uitdrukkelijk erkend, en ook bij de Raad van Europa aangemeld, tezamen met een aantal maatregelen die het Fries ondersteunen. De minder zware impliciete erkenning als streektaal verkregen in Nederland de Neder-Saksische dialecten en het (Nederlandse) Limburgs, na advies te hebben ingewonnen van een commissie van deskundigen. Impliciete erkenning houdt in dat de sociaal-culturele waarde van een streektaal wordt erkend, zonder dat streektalen uitdrukkelijk aangemeld worden bij de Raad van Europa. De Nederlandse regering heeft aan de Taalunie merkwaardig genoeg niets gevraagd, maar ze is er ook niet toe verplicht: de Taalunie houdt zich volgens het verdrag immers bezig met de bovengewestelijke standaardtaal, niet met dialecten, streektalen of minderheidstalen. Het advies van de Taalunie is duidelijk: de dialecten van Vlaanderen zijn varianten van het Nederlands. Er is daarom geen behoefte aan erkenning van streektalen en ook niet aan de ratificatie van het Verdrag. Het is niet waarschijnlijk dat de Taalunie aan de Nederlandse regering een ander advies had gegeven, als erom gevraagd was. De erkenning van streektalen is vanuit de visie van de Taalunie te beschouwen als een Nederlands gouvernementeel ongelukje. In de toekomst zal de Nederlandse regering wel advies aan de Taalunie vragen, waardoor de kans dat ook het Zeeuws de status van streektaal krijgt, niet groot meer is.
Ik ga niet in op wat een dialect of wat een streektaal is, dus wie gelijk heeft, maar ik stel vast dat de functie van de Taalunie inzake taalbeleid in Noord wat anders opgevat wordt dan in Zuid. Voorts constateer ik dat de aandacht voor de Taalunie in de pers zich in hoofdzaak beperkt tot randverschijnselen. De viering ontging de media niet geheel: de radio schonk er aandacht aan, maar er verschenen maar weinig artikelen in de schrijvende pers. De Taalunie leeft niet in de Nederlandse taalgemeenschap.
| |
| |
| |
Het onstuimige begin
Al in 1962 stelde de Gemengde Commissie ter uitvoering van het Cultureel Verdrag tussen Nederland en België voor een Hoge Raad voor de Nederlandse Cultuur in te stellen. Er kwam niets van. In 1971 adviseerde de Commissie opnieuw, maar nu om een ‘academie’ voor het beperktere terrein van de Nederlandse taal en letterkunde op te richten. Van de culturele eenheid van Noord en Zuid was men blijkbaar niet overtuigd. In 1975 kreeg een werkgroep de opdracht een gedetailleerd voorstel te ontwerpen, wat al in 1976 leidde tot het Ontwerp voor een Nederlandse Taalunie. In 1980 werd het Taalunieverdrag ondertekend. In het begin van 1984 werden de vier organen operationeel: het beleidsbepalende Comité van Ministers, de controlerende Interparlementaire Commissie, het Algemeen Secretariaat dat het beleid voorbereidt en uitvoert, en de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren met een adviserende taak.
J.M. van der Horst wees er in Onze Taal van september 1977 op dat het verdrag afwijkt van het mandaat uit 1975, maar in zekere zin aansluit bij de bezielde idealen uit 1962 en 1971. In de opdracht van 1975 staat dat het werkterrein breed opgevat moet worden: ‘het gaat om de taal als instrument van het maatschappelijk verkeer’. In artikel I van het verdrag staat dat het doel is ‘de integratie van Nederland en de Nederlandse cultuurgemeenschap in België op het terrein van de Nederlandse taal en letteren’, ‘de bevordering van de studie en verspreiding van de Nederlandse taal en letteren in het buitenland’ en de bevordering ‘van de kennis en het verantwoorde gebruik van de Nederlandse taal’ en de bevordering van ‘de Nederlandse letteren’. Taal en letteren vormen het bindmiddel tussen Nederland en Vlaanderen. De taal als instrument van het maatschappelijk verkeer is verstopt in de toelichting: ‘De verwijdering van alle belemmeringen die de Nederlandstaligen hinderen bij hun onderling verkeer.’ Integratie, uitstraling (in het buitenland) en bevordering (van de literatuur en de taal) zijn de sleutelwoorden.
De beginperiode, ruwweg samenvallend met de tijd dat Oscar de Wandel het bewind voerde op het Algemeen Secretariaat, werd vooral gekenmerkt door grensconflicten en bevlogen idealen. Conflicten over de spelling. Conflicten over de overheveling van geoormerkte ministeriële gelden naar de Taalunie, bijvoorbeeld voor de steun aan de neerlandistiek in het buitenland, waarbij wrijving optrad tussen de Taalunie en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek; alleen de overdracht van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie verliep betrekkelijk geruisloos. Conflicten over de rechtspositie van de medewerkers van het Secretariaat. Spanning tussen de Nederlandse en Vlaamse ministers en hun beleidsambtenaren: de reserves tegenover de Taalunie waren in Nederland groter dan in Vlaanderen, gedeeltelijk veroorzaakt door een verschillende ambtelijke en politieke cultuur, maar daar stond tegenover dat Nederland in financieel opzicht sneller en ruimer over de brug kwam dan Vlaanderen. De bevlogen idealen kwamen meer tot uiting in beleidsstukken en een grote reeks
| |
| |
Voorzetten dan in concrete projecten. Vooral in de Raad, minder in commissies, werd van idealen over culturele integratie en uitstraling van de Nederlandse cultuur in het buitenland getuigd, waarbij dit adviserende gezelschap zich te vaak gedroeg als een controlerend orgaan van het Algemeen Secretariaat. Alle begin is moeilijk. Er werd in die tijd wel copieus gedineerd. Bij de toewijzing van subsidies aan het veld liet men zich minder leiden door op de praktijk toegespitst beleid, want dat was er nog nauwelijks, dan door wat de hand vond te doen. Er waren leuke dingen mogelijk, althans binnen de grenzen van het jaarlijkse budget.
| |
Professionalisering en bureaucratisering
In het tweede decennium kwam hierin onder leiding van de Algemeen Secretaris Greetje van den Bergh verandering. Copieuze maaltijden werden vervangen door degelijke ‘Hollandse’ kost. Het Algemeen Secretariaat werd hecht gestructureerd, de Raad werd gehalveerd, en het beleid richtte zich meer op stimulering en uitvoering van concrete projecten dan bezinning op hoge toekomstidealen. De Taalunie werd een sturend en subsidieverlenend orgaan, vergelijkbaar met stichtingen als de organisatie ter bevordering van het Nederlandse Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in Nederland en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) in Vlaanderen, die onderzoeksprojecten beheren. De goedgekeurde projecten, die vanzelfsprekend binnen het werkterrein van de Taalunie moesten vallen, werden volgens strakke richtlijnen aangevraagd en gedurende de looptijd en achteraf beoordeeld op resultaten en uitgaven. Het Algemeen Secretariaat kreeg daardoor bureaucratische trekken.
Naast de al bestaande tijdelijke en permanente commissies ontstonden nieuwe, onmiddellijk voorzien van de in een bureaucratisch orgaan zo gebruikelijke acroniemen als TAO (taaladviesoverleg) en PON (platform onderwijs Nederlands). Er werden belangrijke projecten geëntameerd, zoals het schrijven van een grote literatuurgeschiedenis van de Nederlanden, waarbij het overigens niet geheel duidelijk is waarom het Vlaams-Nederlands Comité, een orgaan van FWO en NWO dat gemeenschappelijk Nederlands-Vlaams onderzoek financiert, zich er niet over heeft ontfermd. De tweede druk van de Algemene Nederlandse Spraakkunst verscheen en het Woordenboek der Nederlandsche taal, dit grootste woordenboek ter wereld, waarin de ingangen ‘Belg’ en ‘België’ overigens niet voorkomen, werd eindelijk voltooid. Het Steunpunt Nederlands als Vreemde Taal kwam tot stand. De steun aan de neerlandistiek extra muros werd gestroomlijnd volgens strakke richtlijnen, waarbij wel de vraag gesteld kan worden of een zorgvuldig leerstoelenbeleid, ook in de buitenlandse neerlandistiek, de in de tijd beperkte projectvorm kan verdragen.
De Taalunie kreeg oog voor de eisen des tijds: de zich snel ontwikkelende taal-, spraak-en informatietechnologie maken ook Nederlands sprekende computers mogelijk, vergemakkelijken het maken van elektronische woordenboe-
| |
| |
ken, corpora en software. De Taalunie riep daartoe een platform in het leven dat de behoeften van onderwijs, onderzoek, overheid en industrie moet coördineren. Bij de uitwerking moet echter vermeden worden dat de Taalunie te veel beheerstaken krijgt; de Taalunie is er voor beleid. De mogelijkheden van Internet werden steeds meer benut, waardoor het al genoemde Taalschrift verdween.
In 1995 werd het uit 1946 daterende Cultureel Verdrag tussen België en Nederland vervangen door het Cultureel Verdrag tussen Nederland en Vlaanderen. De weleens geopperde verruiming van het werkterrein van de Taalunie tot cultuur was daarmee van de baan. Tussen de Commissie Cultureel Verdrag en de Taalunie is geregeld overleg om elkaars werkterreinen af te grenzen. Naast taal blijft ook letteren tot het domein van de Taalunie behoren. In hoeverre de afdelingen Nederlands in het buitenland, waarvan een aantal in het cultuurbeleid van de Taalunie, maar ook van de overheid in Nederland en Vlaanderen een spilfunctie vervult, van twee wallen moeten leren te eten, zal de toekomst uitwijzen. De Taalunie lijkt zich te hebben teruggetrokken op het uitgangspunt dat Noord en Zuid geen cultuur-, maar een taalgemeenschap vormen. Het loslaten van de Groot-Nederlandse gedachte vindt dan ook in Vlaanderen steeds meer steun.
Voor de Taalunie is het fundament gelegd, maar ze is nog geen vlaggenschip. Organisatorische en technische problemen zijn grotendeels opgelost, maar een fraaie op de toekomst gerichte beleidsvisie ontbreekt alsnog. Er is nog geen behoefte aan een duidelijke profilering naar buiten; het sturen en steunen van concrete projecten heeft voorlopig prioriteit. Greetje van den Bergh legde hiervoor de basis; Koen Jaspaert, de jongste Algemeen Secretaris, zal hiervan op korte termijn niet afwijken.
| |
De nabije toekomst
Internationalisering en informatisering zijn de rode draden in het beleid van de laatste jaren, aldus De Taalunie in 1999 en 2000. Een tussenbalans. Internet speelt daarbij een belangrijke rol. Er zijn onder het rechtlijnige, soms wat dirigistische bewind van Jaspaert wel enkele accentverschuivingen te constateren. In het verleden verschenen beleidsstukken over de positie van het Nederlands als officiële taal en als werktaal in de organen van de Europese Unie. De discussie over de werktalen is achterhaald. Zeker nu het aantal landen van de Unie wordt uitgebreid, is het onvermijdelijk het aantal werktalen te beperken, bij voorkeur tot één, het Engels. Eris meer behoefte aan onderzoek naar de rol van het Nederlands in het bedrijfsleven dan onderzoek naar de positie van het Nederlands in Europa. Er is een toenemende belangstelling voor het moedertaalonderwijs en het onderwijs van het Nederlands als tweede taal. Het onderwijs en het onderzoek op deze terreinen worden in Noord en Zuid nader tot elkaar gebracht; vooral Nederland weet nog te weinig af van wat in Vlaanderen gebeurt. Het Comité van Ministers heeft in het begin van 2000 aangedrongen op de ontwikkeling van een
| |
| |
sociaal taalbeleid, met oog voor de behoeften van jonge en ook oudere allochtonen. In het kader van de informatisering wordt samenwerking gezocht met Onze Taal en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, zonder deze organen te willen inkapselen.
De belangrijkste en opvallendste accentverschuiving werd aangekondigd op de conferentie Taalbeleid en Taalvariatie tijdens de viering van het twintigjarig bestaan (3-4 mei 2000). Ik zou op dit congres terugkomen. In de introductie van de Algemeen Secretaris werd meegedeeld dat het beleid in de nabije toekomst minder gericht zal zijn op ‘monumentenzorg’, dus de zorg voor de taal en de letteren als producten van taalcultuur in het verleden die doorgegeven moeten worden aan de generaties van de toekomst, en meer op de taalgebruikers en de consumenten van literatuur. Dit houdt een terugkeer in naar de opdracht van 1975: taal als instrument van het maatschappelijk verkeer. De hoge idealen uit het verdrag van de Taalunie met kernbegrippen als integratie, bevordering van de eenheidstaal en de literatuur, en uitstraling naar buiten raken daardoor meer op de achtergrond. De nadruk op de eenheid van Noord en Zuid maakt plaats voor bezinning op variatie. Van der Horst moet bij het aanhoren van de introductie tijdens de viering in zijn vuistje hebben gelachen. Het negatieve advies van de Algemeen Secretaris over de erkenning van het Limburgs als streektaal is hier zeker niet mee in strijd, maar wordt pas goed duidelijk: streektalen en dialecten vallen binnen het algemene Nederlands, zoals ook de gevarieerde standaardtaal eronder valt: één taal, maar een taal die gekenmerkt wordt door eenheid in verscheidenheid. Limburgs hieruit losweken is niet mogelijk.
De conferentie had tot doel de wetenschappelijke basis voor het gewijzigde beleid te leveren. Daartoe werden in de drie deelgebieden (Lexicale variatie tussen Vlaanderen en Nederland, Onderwijs en meertaligheid, en Globalisering en taalvariatie) op zorgvuldige wijze sprekers gekozen. Zij die pal stonden voor de gemeenschappelijke standaardtaal als ideaal (en de eenheid van de Nederlandse letteren), de monumentenbehoeders, konden alleen enig weerwerk tijdens de discussies leveren.
Het worden spannende tijden voor de Taalunie. Hoe kan voorkomen worden dat de Taalunie uitgroeit tot een dirigistisch bureaucratische instelling? In hoeverre geeft de Taalunie haar culturele missie op nu er een Cultureel Verdrag is? En bovenal: is de accentverschuiving van ‘monumentenzorg’, de woordkeuze is van de Algemeen Secretaris, naar een instrumenteel beleid niet veeleer een koerswijziging? Indien op de laatste vraag een bevestigend antwoord gegeven wordt, dan lijkt het onvermijdelijk artikel I van het verdrag te herzien. Dit zou overigens in overeenstemming zijn met het mandaat uit 1975, maar niet stroken met de bevlogen idealen van de vaders en moeders van de Taalunie.
Nederlandse Taalunie, Algemeen Secretariaat, Lange Voorhout 19, NL-2501 HN's-Gravenhage Tel.: + 31/70/346.95.48. Fax: + 31/70/365.98.18. E-mail: secr@ntu.nl
|
|