Ons Erfdeel. Jaargang 43(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 492] [p. 492] Maurice Gilliams Winterkust Maria, langs het strand, roept naar het kind dat wij niet meer verwachten dan in dromen. Het antwoord, dat wij in ons lichaam horen, geheugt ons moeder's roepen naar haar kind. De meeuwen zijn alleen, met honderd samen, als niet een kleine meeuw naar aas verlangt. En het gehoon der meeuwen in ons hart neemt wraak als wij van 't leven léven vragen. Niets hoort ons toe: het solferkleurig duin, het rammelen van de ketens in de golven. Beschuimd, wrak hout: gij leent u niet tot vuur. Geen leed is heilzaam, dat in vreugden duurt. We zijn zo oud als zand en zout geworden. Straks keren wij, elkaar beminnend, thuis. Uit: Tien gedichten. [pagina 493] [p. 493] Zij droeg de lamp achter de waterlissen. De dageraad van middernacht knaagt door het hoog vertrek waarin Maria slaapt, terwijl ik snak naar water en naar lissen. Ik lig bij haar. Zij rust bij mij. En geen van beiden zijn wij in de wereld samen, want niets is hier want élders samen waar geen verlangen de een van de ander scheidt. De muur wordt spiegel van het sterrenheir. De stilte zwelt van vissen. In de algen knerpen de zoutkristallen van oud zeer. Verblijf ik dan voortaan in 't zeemansgraf terwijl het spookschip onverpoosd blijft zeilen? - Maar als Maria zucht, vat ik haar hand. Uit: Bronnen der slapeloosheid. [pagina 494] [p. 494] Maurice Gilliams Het afgesloofde lover van de beuken waarin de vossen van november jagen - bij bladerval, hier kwam mijn moeder treuren; ze zong en streelde mij. Ze gaf mij namen van vogels - mees en vink. Warm van gebeden doorliepen wij de laan. 'k Droeg de lantaren. Op 't landhuis hoorden wij piano spelen, doorheen de lissen, over 't zieke vijverwater. - Gedroomde kaars, hoelang nog zult gij branden? Maria zit naast mij. Stenen en sterren vallen op tafel, langs mijn dor-bevreesde wangen terwijl ik schrijf. En harde sleutelbossen rinklen. In 't vunzig voshol van mijn werken belaagt een spin een mier. De wortels rotten. Uit: Bronnen der slapeloosheid. [pagina 495] [p. 495] Geen testament. Droom bezit geen erfgenaam. Mislukking vraagt een uitgewiste naam. Beheer geen goedren die mij toebehoorden. In de afgrond daal ik met Maria saam. Uit: Vier opdrachten in ‘Vita brevis’ geschreven. Vorige Volgende