Ons Erfdeel. Jaargang 43(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 419] [p. 419] Anton van Wilderode 2 (Maria) Wie bracht mij van Golgota thuis? Ik lag in een niemandsland als het zwarte wrak van een boot op een eindeloos ledig strand. De dag, dacht ik toen, is voorbij de lange dag van zijn dood want ik voelde mijn zoon in zijn bloedrood kleed zo zwaar en zoet op mijn schoot. De storm, dacht ik toen, is voorbij de donder, de regen van vuur want de stad stond opnieuw rondom mij met zijn heilige, veilige muur. Uit: Maria moeder, 1974. [pagina 420] [p. 420] Anton van Wilderode Les Très Riches Heures Les Très Riches Heures in een kleine hoek. Het jaarlijks defilé van bezigheden. Over een plek van nauwlijks honderd schreden het ritueel van het getijdenboek. Het tussenpad gerijfd. De sla gewied. Een vierkant uien onder vlezen stelen, een portie gefriseerde peterselie, een bed rabarber, raap en rode biet. De zon intens verwachten op de noen. De kruiden van de moestuin zien bewegen van lage wind en hoe somtijds de regen de hofmuur maalt in hevig vermiljoen. Handtastelijk geluk, de vingers aan het ribfluweel van bladeren en planten, de aarde ademend tegen de handen. In efemere geuren huistoe gaan. Uit: Daar is maar één land..., 1983. [pagina 421] [p. 421] Wie gaat, wat blijft Als ik verdwijn bestaat de wereld voort de jonge bomen waaiend en volwassen boven het glijdend groen van zoveel grassen, de vogels gaan gewoon met zingen door de sterren draaien met dezelfde naam voor mensen met veranderende namen in haar voor altijd uitgezette banen zolang de zon duurt en de zomermaan, er zal een menigte van rozen zijn en ronde sneeuw des winters op de wegen en speelse pirouettes van de regen en dag en nacht en dag, als ik verdwijn. Uit: De Vlinderboom, 1985. [pagina 422] [p. 422] Anton van Wilderode Ars Poëtica 1 Als poedersneeuw ligt poëzie. Éen uur niet langer ach, zo onvoorstelbaar puur als niets daarná stuifmeel en vogelveertjes. Al wat op aarde valt verliest zijn duur. 2 Soms doen de woorden pijn, soms zijn ze zacht, met borstelhaar bezet of schapenvacht, nu eens in gif gedrenkt, dan weer in honig, met vlijt gezocht of gratis thuisgebracht. 3 Als ik aan tafel zittend, nu en hier, boven de uitdaging van wit papier de woorden oproep om ze neer te schrijven, staat mijn verzegeld binnenst op een kier. Uit: Poedersneeuw, 1991. [pagina 423] [p. 423] Een vreemdeling Ik ben hier vreemd. Zal nooit of nimmer wennen aan leven langs de weg, in openlucht wonen, bewegen. Ik wil steeds terug naar mijn koel land van canada's en dennen. Een binnenhuis, het haardvuur in de avond, foto's en schilderijen aan de wand, brieven en boeken, altijd bij de hand, van alle vrienden die ik zag begraven. Ik wil bruin akkerland zien en de beemd melkwit van sneeuw of room van madelieven, de nacht tegen de deur aan: ik ben liever thuis in mijn eigen land. Ik ben hier vreemd. Uit: Apostel na de Twaalf, 1992. Vorige Volgende