| |
| |
| |
Op het schooplein - Foto Otto Reizinger.
| |
| |
| |
‘Taal mixen is dope, is basis, is spang’
Straattaal van Amsterdamse jongeren
Yves van Kempen
werd geboren te Roermond in 1944. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en Algemene Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Is leraar Nederlands en publicist. Schreef in ‘Het Parool’ over onderwijs en is literair medewerker voor het weekblad ‘De Groene Amsterdammer’. Publiceerde de roman-in-verhalen ‘Koninginmoeder’ (1999) en artikelen in tijdschriften als ‘Raster’, ‘De Revisor’, De Gids’ en ‘Bzzlletin’. Adres: Sarphatikade 7 III, NL-1017 WV Amsterdam
Als ik de les begin met de mededeling dat ik hen wil interviewen, komen ze onmiddellijk in beweging en zetten bun werktafeltjes alvast in carrévorm, de gebruikelijke opstelling bij discussies en spreekbeurten. Met ze bedoel ik een groep leerlingen uit het voorbereidend beroepsonderwijs. Vandaag worden de rollen omgekeerd, voelen ze de situatie haarfijn aan: krijgen zij het voor het zeggen. Aan de muur van het lokaal hangen posters die waarschuwen dat drank meer kapot maakt dan je lief is en oproepen om stoer te zijn en een stickie te weigeren. Op het prikbord is een verzameling krantenknipsels bij elkaar gebracht over minderjarigen uit de Bijlmer die moeder zijn geworden. De jongste is veertien. In deze Amsterdamse stadswijk, begin jaren zeventig uit de grond gestampt volgens het functionalisme-concept van Le Corbusier, sta ik al jarenlang voor de klas. Ze herbergt zo'n 150 nationaliteiten.
‘Waarover meester?’, vragen ze nieuwsgierig. Enkele jaren geleden werd ik nog bij mijn voornaam aangesproken, of soms meneer genoemd, nu ze bijna allemaal met een gsm'tje op zak lopen, een walkman tot hun vaste schooluitrusting behoort en in het weekend meer geld - doekoe zoals ze zelf zeggen - uitgeven dan ik, is het dat in mijn oren ouderwetse meester geworden. Over Damsko-taal, het Nieuwamsterdamse mengtaaltje van Nederlands, Engels, Surinaams, Turks en Marokkaans waarvan ze zich op straat en het schoolplein bedienen, maar zelden of nooit in de klas. Het is hun eigengereide dieventaal, een soort multicultureel slang met het Nederlands als basis-structuur waarover ze het liefst zo weinig mogelijk loslaten. Het onderzoek ernaar staat nog in de kinderschoenen, met name de Amsterdamse hoogleraar tweedetaalverwerving René Appel houdt er zich mee bezig.
‘Now you are talking man’, veert Lionel op die de trots om zijn Antil-
| |
| |
liaanse afkomst nooit onder stoelen of banken heeft gestoken. Over het leerboek Nieuw Nederlands waaruit hij les krijgt, heeft hij al eens eerder opgemerkt dat het zo bloody shit saai is omdat daarin alleen maar fossiel Nederlands staat.
| |
Het kafkaiaans landschap van het Groot Nederlands Dictee
‘Smurfentaal dus’, voer ik hen pesterig. Ze kennen die uitdrukking, hebben erover gelezen in de krant maar willen van het woord niet horen. Smurfen verwijst naar de kleine blauwe figuurtjes met gedeukte witte mutsen uit een bekend stripverhaal die voor elk werkwoord dat ze niet kennen gemakshalve smurfen paraat hebben: ‘Ik smurf me een ongeluk.’ Kromtaal waarin de goede verstaander zonder veel moeite het juiste woord kan invullen: werk, leer, zoek, enzovoort. De term dook een tijd geleden plotseling op in kringen van verontruste taalgeleerden en docenten Nederlands die veronderstellen dat tweedetaalverwervers nu eenmaal een beperktere taalschat hebben en die camoufleren met eigen woordvorming. Ze gruwen van uitdrukkingen als fa wakka (hoe gaat het?) of ik ga floos (ik ben er vandoor). Een onzinnige opvatting vinden ze unaniem, en nog denigrerend zo niet discriminerend ook. Ze tuiten hun lippen en zuigen lucht in. Het licht fluitend geluid dat daardoor ontstaat, heet tjoeri en is een teken van afkeuring. Ik hoor geen smurfen- maar straattaal te zeggen, want dat is het.
Een lesuur eerder heb ik met een eindexamenklas die zich voorbereidt op universiteit en hoger beroepsonderwijs het Groot Nederlands Dictee doorgenomen. De toon van voorlees-hakkelaar Philip Freriks imiterend, neem ik hen mee naar de snelweg die vaak verandert in: ‘een kafkaiaans landschap, waar machiavellisten in een deux-chevauxtje de hele trukendoos opentrekken om de guerrilla op de lange lindelaan zo nodig stiekem - pats -boem - met een watjekouw te beslechten’. Ik hoor ze zuchten bij: ‘Een onverbiddelijke cadans tiranniseert de secondewijzer met mathematische precisie de hele rataplan van efemere besognes.’ Midden in de zin: ‘Heden ten dage praktiseren corpulente luiwammesen hun jeuïge privé-hobby's bij vlammend openhaardhout of barbecue; zij doen zich zonder veel egards te goed aan ratatouille of balkenbrij, zover dat geen consequenties heeft voor hun cholesterolgehalte’, legt Luciano zijn pen demonstratief neer. Of dit Nederlands is, vraagt de Italiaan van geboorte zich hardop en wanhopig af. Een voorbeeldleerling overigens die correct Nederlands spreekt en schrijft.
Nee dus, stelt het gezelschap gedecideerd vast. Dit is een onmogelijke reeks leen- of bastaardwoorden, een verzameling taalkundige struikelblokken die alleen maar bewijst dat het Nederlands nooit van vreemde smetten vrij is geweest of zal blijven. Taalpuristen en linguïsten horen dat niet graag. Die gaan gemakshalve het liefst uit van de gedachte dat het Nederlands voor eens
| |
| |
en altijd af is. Er is immers een officiële woordenschat die is geautoriseerd in de Woordenlijst Nederlandse taal, het zogenaamde Groene Boekje, samengesteld door een heuse Nederlandse Taalunie. Er zijn afspraken over de zinsconstructie, verankerd in een waterdichte grammatica en tenslotte is er een spiksplinternieuwe spellingswijze al zijn de uitgangspunten daarvan niet voor iedereen even duidelijk. Zelfs over de uitspraak lijken we het met elkaar eens te zijn.
Eens. Is dat wel zo? De werkelijkheid leert anders. Zo gaat het woord een steeds meer klinken als ein, en brood lijkt inmiddels broud te worden. Ook de grammatica verandert stelselmatig mee. Op termijn, zo veronderstellen sociolinguïsten, zal het meervoud zij het moeten afleggen tegen het gestaag oprukkend persoonlijk voornaamwoord hun dat nu al steeds meer dienst doet als onderwerp, derde persoon meervoud. Hun is in die vorm typisch voor het dialect in de omgeving van Nijmegen en Arnhem en wordt in Noord- en Zuid-Holland steeds meer gebruikt, afgewisseld met varianten als hullie en hunnie. Ook het incorrecte als gaat in de vergrotende trap uiteindelijk dan vervangen, waardoor de zin ‘Hun zijn groter als wij’ na verloop van jaren mogelijk het keurmerk ‘grammaticaal juist’ krijgt.
| |
Hiphoptaal
Maar ‘Ik ga weten waar je huis woont’ (‘Ik weet je wel te vinden’), ‘Je lult me geest’ (‘Ik snap er niks van’), ‘Ik ga je bokken’ (‘Ik zal je voor schut zetten’), ‘Je bent gedis’ (‘Je bent uitgepraat’) of ‘Gimmie annoe’ (‘Geef me een hand’) dat is nog eens andere taal. Ik verzamel deze stijlbloempjes tijdens mijn interview met die andere klas. Een kleurrijk gezelschap. Een deel is van Surinaamse komaf. Sommigen spreken thuis alleen maar Nederlands, anderen wisselen dat af met Sranan of Hindoestaans. Er zitten moksi's (halfbloeden) en Antillianen tussen, die hun Papiamento in ere houden en leerlingen die zich hun jeugdjaren in Turkije en Marokko nog goed herinneren. Elvira heeft een Molukse achtergrond en converseert met haar ouders regelmatig in het Maleis. Nu het carré waarin we zitten steeds meer op een levende wereldkaart begint te lijken, herinneren de bakra's, of zoals ze eveneens worden genoemd belanda's, ( de Hollandse kaaskoppen) zich plotseling ook hun buitenlandse achtergrond. België wordt genoemd, ex-Joegoslavië, Israël, Duitsland en Frankrijk. Andy, zoon van een Surinaams-Chinese vader en Braziliaanse moeder, vindt hun beroep op een interessantere stamboom maar tyeppi (getikt). Hij wil trouwens terug naar ons onderwerp, want in het vermengen van talen is hij een grootmeester en dat wil hij weten.
Talen mixen is dope, legt hij me uit, is basis. Zo leer je andere culturen kennen en waarderen, maar minstens zo belangrijk is, dat het taaltje lekker bekt. Dzjie, vallen enkele klasgenoten hem bij, wat zoveel betekent als inderdaad.
| |
| |
Dope? Ja, is tranga, is spits, is spang. Allemaal woorden voor grappig, leuk en geinig, begrijp ik. Dat dit mixen een fenomeen van internationaal allure is, mag nauwelijks nieuws voor hen heten. Ze kennen hun roots. Voor de meesten is hiphop hun favoriete muziek: ‘Die komt uit Jamaica. Daar begonnen allerlei deejays te chanten met de mike. Eigenlijk waren het rappers die Jamaicaans slang zongen. Hun teksten waren een soon freedom of speech, bedoeld voor de ghetto jouth. Daarna waaide de rage over naar Amerika waar het chanten werd vervangen door rappen.’
Dankzij de televisie ligt New York voor hen om de hoek, evenals Londen waar veel jeugdige blanken Jamaicaans door het Engels vlechten. In Nederland heeft het Surinaams zich die positie verworven. Niet alleen omdat de meeste gebruikers van straattaal een Surinaamse achtergrond hebben, eveneens omdat zij de voorhoede vormen als het om modes gaat. Vooral de Creolen onder hen bepalen vaak hoe men eruit wil zien, waar ze naar luisteren en hoe ze naar zichzelf kijken. ‘Via zenders als MTV, TMF en De Box of video's weten we precies hoe we gedressed moeten gaan, in de lyrics van de hiphopnummers horen we hoe ruig het leven kan zijn als je in een getto opgroeit’, reageert volbloed Amsterdammer Dirk. Hij is helemaal idolaat van de legendarische en inmiddels al enkele jaren overleden Amerikaanse zanger Tupac die volgens hem geheime boodschappen in zijn teksten heeft achtergelaten.
Een tweede verklaring voor de hoge populariteit van het Surinaams in het straattaalvocabulaire ligt in die taal zelf. De klankstructuur ervan is door de regelmatige afwisseling van medeklinkers en klinkers zoals in faja (vies), osso (huis), of afoe (de helft, of een trekje van een sigaret) nogal zangerig en sluit aan bij een trend. Er bestaat vooral in de reclamewereld en turbotaal, het jongerenjargon waarin veel in afkortingen en neologismen wordt gesproken, een sterke tendens om woorden met een open lettergreep aan het eind de voorkeur te geven (baco voor Bacardi-cola, dodo voor een dom iemand en merrie voor Mercedes zijn enkele voorbeelden). In het Surinaams zijn die in ruime mate voorhanden. En verder is er de typisch Surinaams-Nederlandse zinsconstructie met gaan die zelfs mijn collega's steeds vaker overnemen: ‘Ik ga je zien op het schoolplein’, ‘Ga mij eens vertellen waarom je dat doet’.
| |
Lekker schelden ...
Goede tweede in het Damsko-Nederlands is het Engels met onder andere: checken (kijken), chick (meisje), cashflow en do (geld), dress-en (je netjes kleden), cool, chill-en (zich ontspannen), sweetie ass (lekker kontje), evil, space-en (onzin uitkramen), play-en en pass-en (geven). Naast songteksten van Amerikaanse makelij en New Yorks slang wordt vooral het door hen veel bekeken
| |
| |
en op doordeweekse dagen bij Veronica uitgezonden grand-guignoleske tv-programma van Jerry Springer als belangrijkste bron genoemd. Daarin staan geliefden en toekomstige exen elkaar tijdens een openbare biecht over zaken als vreemdgaan en zich prostitueren in woord, gebaar en daad op de meest weerzinwekkende manier naar het leven of proberen te lijmen wat altijd wel gebroken zal blijven. De toevoeging bitch wordt er even frequent gebruikt als een lidwoord en tussen de vele piepen door die niet voor de huiskamer bedoelde woorden en zinnen censureren, klinkt er regelmatig een fuck you, what the fuck en motherfucker op.
Allemaal uitdrukkingen die voortdurend terugkeren in hun gesprekken en discussies om een mening kracht bij te zetten, een opvatting extra heavy dan wel agressiever te laten klinken. Want dat is een andere kant van straattaal. Er wordt stevig over en weer gescholden, meer bedoeld als een uitdagend ritueel waarin altijd naar de overtreffende trap wordt toegewerkt dan dat er werkelijk kwaadaardige bedoelingen in het spel zijn. In deze context krijgt ook het Turks en Marokkaans zijn kans. Een jongen die normaal gesproken de begroeting zachbee, kammerad of ab (vriend) mag verwachten, heet in het vuur van zo'n woordenstrijd al snel een zèbbe of zemmel (flikker). Schelden dat geen pijn doet, is hun adagium.
| |
... maar niet thuis
Als ik hun naar de status ervan vraag, beoordelen mijn leerlingen het geuzentaaltje zeker niet als subversief. Ze zien het meer als een verrijking van het jargon waaraan Nederlandse jongeren van allerlei slag zich verslingeren. Daarin doen op dit ogenblik uitdrukkingen als wreed, vet, gruwelijk, strak en meesterlijk opgeld; woorden die zoveel betekenen als hevig, erg, ontzettend. Overigens valt op dat er in hun vocabulaire nogal wat verwijzingen naar geld, de wereld van bewustzijnsverruimende middelen en drugs voorkomen. Een aantal synoniemen voor geld is al genoemd. Verder heet een gulden een gila, is een donnie een tientje en wordt in de zin ‘paas me een chawa’ om een briefje van 25 gulden gevraagd. Een barkie staat voor 100 piek. Jonkoe en wierie is weed, coca en (sos)sa staan voor cocaïne, niffi is een snuifje coke en shoppa een zogenaamde coffeeshop. Baanty en skafa duiden de toestand van high of stoned zijn aan. Een soetoe of pof is een haaltje aan een joint. Daarnaast scoren seksuele toespelingen hoog: taboen jemek wat Turks is voor ‘je moeders kut’ en in het Surinaams zo klinkt, yu ma biggy panpan. Een meisje dat sweetie sani toegeroepen krijgt, weet dat het een ‘lekker ding’ is, een sweetie go en doeshi is een lekker kontje, boeler een scheldwoord voor ‘homo’ of ‘klootzak’ en bij ballen komt het op vrijen aan.
De vraag of ze thuis aan tafel ook zo spreken, veroorzaakt de nodige hilariteit. ‘Nee natuurlijk niet’, reageert Surinaamse Angela bijna verontwaar-
| |
| |
digd die in de huiselijke kring altijd Nederlands praat. ‘Dat doe je niet uit respect voor je ouders.’ Daar is iedereen het volmondig mee eens. Ze mogen dan in deze wijk op straat zijn opgegroeid met een multicultureel, kleurrijk gevarieerde taaleigen waarvan de gemiddelde Nederlander overigens nauwelijks weet heeft wanneer hij bijvoorbeeld niet in Damsko, Rotjeknor (Rotterdam) of Utreg (Utrecht) woont, ze kennen het onderscheid tussen standaard Nederlands en hun straattaalstandaard wel degelijk. ‘Wat we als homies tegen elkaar zeggen, doen we niet at home’, gooit Gioberto er woordspelig uit. Hun omgangstaal is gewoon relaxed, is master, no spang, ‘Tof, leuk en probleemloos’. Verbroedert, vindt hij zelfs. Ik moet al blij zijn dat ik er nu zoveel van weet want eigenlijk is ze niet voor de oren van volwassenen bestemd. Ik mag er vooral niks achter zoeken. Dat doe ik dus maar.
| |
Het Nederlands is nog lang niet af
Ondertussen hebben Elvira, Andy en Altan ergens in een leeg lokaal een sketch geschreven waarmee we de volgende les zullen beginnen. Torie (verhaal) staat boven het papier dat ze bij me inleveren en waarin uiteraard een buurtcentrum, het Centraal Station en een coffeeshop de belangrijkste locaties zijn. Boogie en Tito zijn de hoofdpersonen en dit is de integrale tekst ervan:
Na scoro.
Boogie: ‘Eh, komen we playen voetjebal in buurtcentrum.’
Tito: ‘No spang, ik join.’
Na het buurtcentrum om 9 uur:
Boogie: ‘Ik heb zin in jonko.’
Tito: ‘Kom dan gaan we naar fotto.’
Boogie: ‘No timer, ik moet even naar een stanko van me. Kom om 10 uur voor centje.
Tito: ‘Na spang, naka boks! later!’
10 uur centraal Station:
Boogie: ‘Eh, waar blijft die boeler!!’
10.15 uur Centraal Station:
Tito: ‘Eh, sorry man, me ma deed een beetje faja. Ze wilde niet dat ik loesoe ging. I sabbie toch!’
Boogie: ‘Vieze flesher, no spang. We boeken die waka naar Play Inn, daarna naar shoppa.’
| |
| |
Play Inn:
Boogie: ‘Save nog wat doekoe voor jonko.’
Tito: ‘No faja, ik ben al skeer.’
Boogie: ‘Kom we plegen Ovtje.’
Tito: ‘Kom we nakken die kil.’
Boogie: ‘Wat, die bakra-kil?’
OVtje gepleegd:
Boogie: ‘We hebben weer doekoe voor wierie.’
Tito: ‘Goed zo, we boeken nu naar coffeeshop La Cana.’
In La Cana:
Tito: ‘Mag ik voor een donnie godzilla, alsjeblieft.’
Man van de coffeeshop: ‘Hoe oud ben jij?’
Tito: ‘Ik ben achttien.’
Man van de coffeeshop: ‘Legitimeer je.’
Tito: ‘Ik heb geen legitimatie bij me.’
Man van de coffeeshop: ‘Wilt u deze zaak dan verlaten.’
Buiten:
Tito: ‘No faja, ik ben gescott.’
Boogie: ‘No spang, ik check je wel.’
Boogie in shoppa:
Boogie: ‘Paas me donnie wierie!’
Man van de coffeeshop: ‘Donnie wierie. Wat godzilla.’
Boogie: ‘Standaard!’
Buiten:
Boogie: ‘Ai, gelukt. Kom we taille hem.’
Ik bedoel maar. Een goed verstaander heeft slechts een half woord nodig. Het Nederlands is nog lang niet af.
| |
Woordenlijst:
Aman: Begin nou niet opnieuw. |
Ab, bradda, kammerad, mattie, zachbee: vriend, broer. |
Affoe: de helft, een deel, het laatste trekje. |
Baanty, skafa: stoned, high. |
Ballen: vrijen. |
Bakra, belanda, tatta, ptatta: Nederlander, kaaskop. |
Beren: verraden. |
Boeken: rijden. |
Boeler, ibne, zebbe, zemmel: flikker, klootzak. |
Bokken: voor schut zetten. |
| |
| |
Cashflow, do, doekoe, centje: geld. |
Chawa: 25 gulden. |
Chick(ie), sweetie: meisje, lekker ding. |
Coca, (sos)sa: cocaïne. |
Dieken: je ergens mee bemoeien. |
Donnie: 10 gulden. |
Dzjie: inderdaad, of, wat krijgen we nu. |
Edde: hoofd. |
Faja, werrie, ranzig: erg, vies, vervelend. |
Fattoe: grap. |
Fa waka, faffie: hoe gaat het? |
Fisa: geest. |
Flecher: oplichter. |
Fotto: de stad. |
Fotto sey: naar de stad gaan. |
Gedressed: mooi gekleed. |
Gila: gulden. |
Gimmi annoe: geef me de hand. |
Gimmi offoe, snef, soetoe: geef me een trekje. |
Ik bied je: ik maak je af. |
Ik ga das, floos, loesoe, pia, osso: ik ga weg. |
Ik ga je hoeken: ik zal je slaan. |
Ik ga je bossen: ik zal je voor schut zetten. |
Ik ga je zien: tot morgen. |
Ik ga weten waar je huis woont: ik weet je te vinden. |
Je lult me geest: ik snap er niets van. |
Jonko: weed. |
Kil: jongen. |
Kieren, njangen: eten. |
Loco: metro. |
Master, tranga, dopo, spits, spitta: leuk. |
Masterlijk: geweldig |
Mi saba: begrijp het. |
Nakken, straffen: stelen. |
Niffie: mes of snuifje coke. |
No spang: maak je niet druk. |
Nurdal: studiebol |
Paas me: geef me. |
Paipai: een pak slaag. |
Patas, shuri's: schoenen. |
Pieren: laten zien. |
Pipa: pistool. |
Relaxed: rustig, ontspannen. |
Shoppa: coffeeshop. |
Skeer: blut zijn. |
Skootoe: politie |
Smati, sweetie: meisje. |
Standaard: normaal. |
Tabakas: sigaretten. |
Torie: verhaal. |
Tyeppi: getikt. |
Wat zegt die klok?: hoe laat is het? |
Wat space je nou?: wat voor onzin vertel je nu? |
|
|