Publicaties
Een Nederlandse familiegeschiedenis
Hoe verging het Nederland in de voorbije eeuw? Precies vijfhonderd bladzijden heeft Geert Mak, de succesvolle auteur van onder meer Een kleine geschiedenis van Amsterdam (1995) en het bekroonde Hoe God verdween uit Jorwerd (1996), nodig om die vraag te beantwoorden. Zijn antwoord is een verhaal - een goed gedocumenteerd verhaal - dat aanvangt bij het ambachtelijke Nederland van de jaren rond 1900, met zijn dynamiek en schijn van rust, en eindigt bij het Nederland van het poldermodel, badend in tevredenheid, maar met een agenda vol problemen. Daartussen liggen de sociale kwestie, de democratisering en de verzuiling, de neutraliteit in de ‘Grote Oorlog’ en Troelstra's vergissing, de koloniale excessen in Nederlands-Indië, de orde en het gezag onder Colijn, de oorlog en de jodenvervolging, de bevrijding en het verlies van Indonesië, de wederopbouw en de ‘ingeklonkengeest’ van de jaren vijftig, het ontstaan van de verzorgingsstaat en de technologische innovaties, de jaren zestig met hun revoluties en hun subculturen.
Maar Mak wil niet zomaar een geschiedenis schrijven. Hij presenteert zijn boek uitdrukkelijk als ‘een geschiedenis door de achterdeur’, die wordt ‘verteld vanuit de keuken’. Die - wat omineuze - formules dienen zijn geschiedverhaal te onderscheiden van de ‘officiële’ geschiedschrijving, met haar abstracte begrippen en haar afstandelijkheid, haar heroïsme en haar levensvreemdheid. Mak stelt zich bescheiden op: hij wil het verhaal van de ‘gewone’ Nederlanders vertellen. Maar tegelijkertijd verraadt zich de pretentie een authentieker beeld van het verleden te willen geven dan de vakhistorici. Om die ambitie waar te maken geeft Mak zijn geschiedenis de gestalte van een familiegeschiedenis. De eeww van mijn vader, zo luidt de titel van zijn boek, dat daardoor onwillekeurig doet denken aan Günter Grass' Mijn eeuw, waarin de geschiedenis van het hedendaagse Duitsland in honderd korte novellen wordt vervat. In De eeuw van mijn vader vormt het leven van de in 1899 geboren en in 1983 overleden Catrinus Mak het richtsnoer. Dat procédé, zo suggereert de auteur, maakt het mogelijk ‘beleefde’ geschiedenis te schrijven, een geschiedenis vol persoonlijke betrokkenheid, waarin de kille en gestolde betogen van de historici plaatsmaken voor warme herinneringen.
Op die manier worden de lotgevallen van de familie Mak de ankerpunten van de twintigsteeeuwse geschiedenis van het Nederlandse volk, dat daardoor zelf de allures van een familie aanneemt. Mak heeft die lotgevallen gereconstrueerd met behulp van de uitgebreide familiecorrespondentie, van dagboeken, interviews en krantenartikelen. Hij doet verslag van zijn zoektocht en vertelt het familieverhaal met enthousiasme. Geboren in Schiedam uit een familie van zeilmakers, die althans gedeeltelijk tot Kuypers gereformeerde beweging toetrad, was zijn vader theologie gaan studeren. Na zijn huwelijk was de jonge dominee als predikant in Brielle beroepen, alvorens op het einde van de jaren twintig naar Nederlands-Indië te trekken. Daar zou de oorlog met Japan hem overvallen. Hij werd naar Birma weggevoerd, terwijl zijn echtgenote op Sumatra werd geïnterneerd. Toen de Indonesische nationalisten hun onafhankelijkheid bevochten, was de familie naar Nederland teruggekeerd, naar Leeuwarden, waar Catrinus Mak haast tot zijn dood de metamorfose van zijn land als predikant bleef volgen.
Meer dan het verhaal over de Nederlandse geschiedenis zelf, dat soms wat vlak blijft, weet dit familieverhaal te boeien. Het bevat ontroerende passages, onder meer over de breuk tussen Maks vader en diens studievrienden ten gevolge van de in gereformeerde kring fel gevoerde discussie over het spreken van de slang in het paradijs. Mak vertelt het zonder veel sentiment, wordt nergens - sinds zijn geboorte in 1946 toch ook een medespeler - opdringerig. Hij is een goed observator van de kleine verschuivingen in de psyche van zijn ouders of van de verschillen in hun gedrag. Hij verzwijgt niets - niet de ‘innerlijke verharding’ van zijn ouders bij de economische crisis in de jaren dertig, niet de afkeer van zijn moeder van ‘gemengde relaties’ in Indië - maar oordeelt mild. Zijn verhaal is geen afrekening met een ‘verkeerd verleden’, al bevat het