De Serviërs in Nederlandse en Vlaamse ogen
Het is met meer nodig om Jelica Novaković-Lopušina in de Lage Landen voor te stellen: het brede publiek kent haar dankzij haar dagboekverslagen geschreven in/vanuit Belgrado toen de stad door de NAVO-troepen gebombardeerd werd. Toch zou het bijzonder jammer zijn indien de lezer haar louter met de oorlog associeerde. Deze Servische is immers goed bekend in het circuit van de neerlandistiek als spreekster bij internationale congressen, oprichtster van de Nederlandse specialisatie aan de Universiteit van Belgrado en als ijverig vertaalster van de Nederlandse en Vlaamse literatuur. Zij is tevens de auteur van Srbi i jugoistočna Evropa u nizozemskim izvorima do 1918. [Serviërs en Zuidoost-Europa in de Nederlandstalige bronnen tot 1918], het boek dat in de zomer van 1999 in Joegoslavië verscheen.
Dit boek (een bewerking van haar dissertatie) werd geschreven in de jaren negentig in de periode van de dramatische balkanisering... van de Balkan. Het uiteenvallen van Joegoslavië - zoals de schrijfster in haar inleiding stelt - was voor de Serviërs hét historische moment waarop de verhouding tot het eigen nationaal verleden niet alleen de aanleiding gaf tot de vorming van een politieke opinie voor actueel gebruik, maar hoe langer hoe meer ook het object werd van een intense, historische beschouwing. De herbepaling van de nationale identiteit werd voor vele Serviërs zowel een maatschappelijke verplichting alsook een menselijke noodzaak. Novaković beklemtoont dat het voor de Serviërs boeiend en nuttig kan zijn om het beeld dat in het verleden door de Nederlanders en Vlamingen van hen werd gemaakt, te bestuderen, te meer omdat het om vertegenwoordigers van twee kleine naties gaat die ver van het etnische gebied van de Serviërs leefden en daarom nauwelijks reden hadden (van politieke, economische of historische aard) om voor of tegen de Serviërs te zijn. Het gaat tenslotte om mensen die door een bezoek en uit pure en belangeloze nieuwsgierigheid enige aandacht aan Servië en zijn inwoners besteedden.
Om het beeld van de Serviërs te reconstrueren, hanteerde Novaković een indruk wekkend spectrum historische documenten (reisverslagen, dagboeken, brieven, memoires, biografieën, studieboeken, encyclopedieën e.d.), maakte deels gebruik van populair-wetenschappelijke studies bv. over de Servische taal en greep naar vertalingen van de Servische literatuur in het Nederlands en werken van de Nederlandstalige auteurs die geïnspireerd waren door de gebeurtenissen in of figuren uit Servië (o.a. Catharina Alberdingk Thijm, Louis Couperus, Marcellus Emants of Willem Elsschot). Zo'n corpus teksten getuigt van de belezenheid van de auteur en haar uithoudingsvermogen bij het opzoeken van het materiaal. De beeldvorming wordt onderzocht over een periode van vijfhonderd jaar: sinds de 15de eeuw toen de eerste vermeldingen van de Serviërs in de Nederlandse teksten opdoken tot 1918, het jaar van de oprichting van de gemeenschappelijke staat van de zuidelijke Slaven: Het Koninkrijk der Serviërs, Kroaten en Slovenen.
De schrijfster toont in chronologische volgorde de verandering die het beeld van de Serviërs onderging en onderscheidt enkele stadia: (1) in het begin (15de tot 17de eeuw) primeerde een afstandelijke houding tegenover de autochtone bevolking die door de Turken werd onderworpen en onderdrukt, (2) in de 18de eeuw groeide een geïdealiseerd beeld van de Serviërs als een