| |
‘Ik ben een echte Beobachter’
Het oeuvre van Armando
‘Je zou kunnen zeggen dat ik al als elfjarige onbewust de inventaris heb opgemaakt. Je kunt het wel samenvatten in die ene tekst: Dit is de plek etcetera. “Dit is de Plek, nietwaar. Hier is het: Offer en Dader, die wij zijn. Ach er groeit weer gras. (...) Maar weet, dat het offer ook een Dader wilde zijn, maar Ik zal Hij worden, de Dader wordt het Offer, de Meester zal een Knecht zijn.” De identificatie is wezenlijk, de schuldgevoelens heb ik niet erg. Ik ben niet zo erg pluis
| |
| |
hoor. Een misverstand is te denken dat ik de wereld wil verbeteren, ik ageer niet tegen wat ik laat zien. Ik laat het alleen zien. Ik ben een echte Beobachter.’
Dat zei Armando in een gesprek dat ik in 1992 met hem had en dat ging over de betekenis van plaats en emotie in zijn werk. Dat was de plek waar hij als jongen met zijn vriendjes speelde, die het kamp Amersfoort werd en model stond voor het schuldig landschap dat in zijn oeuvre zulk een belangrijk thema vormt. Dat was de emotie vanwaaruit naar deze plek werd teruggekeken. ‘Je bezighouden met de vergankelijkheid is een treurige bezigheid, maar ik heb kennelijk nooit een ander vak geleerd. Het is verzet plegen tegen de tijd, zinlozer bezigheid zou ik niet weten’. Het staat in Armando's boek met reportages uit Berlijn, Milaan en Toscane met de kenmerkende titel Machthebbers (1983).
Wie deze plek alleen associeert met de nazi's, doet haar tekort. Evenals kamp Westerbork al vóór de oorlog door de Nederlandse overheid is gebouwd om mensen op te vangen, was kamp Amersfoort als oefenkamp voor het Nederlandse leger al gereed toen de Duitsers in mei 1940 het land binnenrolden. Armando leefde vanaf 1934 met zijn ouders vlakbij de plaats waar dit kamp werd ingericht en maakte alle veranderingen mee, ook die van na de oorlog. Het zou tot 1973 duren voor hij ging spreken van het schuldige landschap dat in zijn werk tot in de eerste helft van de jaren negentig een rol zou blijven spelen. Hij deed dat in zijn Dagboek van een dader, waarin hij voor zichzelf de conclusies trok uit het interviewboek dat hij zes jaar eerder met Hans Sleutelaar had gemaakt rond oudstrijders van de SS.
Het meest concreet was hij over de samenhang tussen werk en autobiografie in een reportage Geschiedenis van een plek, in 1980 gemaakt, waarin hij samen met Maud Keus en Hans Verhagen de toedracht in het kamp Amersfoort trachtte te reconstrueren. Niet deze oorlog alleen fascineert hem, maar de oorlog in het algemeen, het kwaad dat mensen elkaar aandoen. In Aantekeningen over de vijand (1981) versterkte hij deze indruk, en toen hij vanaf 1979 in Berlijn ging wonen, nam hij de gelegenheid te baat om intensief om zich heen te kijken naar de huizen, de plaatsen en de landschappen die het verleden vertegenwoordigden en om met Duitse burgers en ex-strijders te gaan praten over het weerbarstige verleden. In Uit Berlijn (1982), Machthebbers (1983), Krijgsgewoel (1986) en Duits (1991) waren zij aan het woord.
In de ‘flarden’ die Armando in deze boeken opnam reageren mannen en vrouwen, vooral mannen, op de vraag van de auteur hoe zij de oorlog beleefden, wat zij met de nazi's en Hitler hadden, hoe zij daarop terugkijken. We waren zo heerlijk jong, zo verontschuldigt een vrouw zich, en dat is ook de titel van de verzameling, die blijft boeien. Meer hoeft er niet over gezegd te worden. We kennen de motieven, de drogredenen, de eerlijkheid ook. Al deze nu oud geworden mannen en vrouwen blijven gevangen binnen hun herinneringen als binnen Der Zaun - de door hekken omgeven, besloten ruimte - die het omslag siert, een van Armando's laatste en mooiste schilderijen. Goed dat de ‘flarden’ hier bijeen zijn gebracht.
| |
Gestolde modder
In Nederland en Duitsland neemt de waardering voor Armando met de dag toe. Wie op alle uitnodigingen ingaat, kan elke maand naar Nordrhein-Westfalen afreizen (abreisen) om bij een opening in een galerie aanwezig te zijn. Sinds 1979 woont en werkt de geboren Amsterdammer in Berlijn, maar Amersfoort blijft hem bezighouden. Sinds november 1999 heeft hij er zijn eigen museum in de voormalige Elleboogkerk. Wie de stad via de provinciale weg vanuit het zuiden binnenrijdt, wordt getroffen door de enorme ladder die uit de aarde omhoog reikt en waarvan de materie nog het meest doet denken aan gestolde modder. Die ladder staat er als een teken. Van wat? Het idee voor deze ladder, die zelf weer de grootste is van een hele reeks kleinere ladders die eraan voorafgingen, werd geboren tijdens een van de reizen die Armando in het begin van de jaren negentig maakte door Amerika. ‘Dat deed ik op bij het zien van de indianendorpen, waar je al die ladders naar boven ziet. Het is natuurlijk sowieso een prachtig symbool, dat naar boven gaan. Zo'n trap in de ijle lucht. Het mooiste zou zijn als ie in de wolken verdween. Ik zou ook graag tegen een blinde muur een gigantische ladder zetten of schilderen. Ze zien er, net als al mijn andere sculptures uit, of ze tweeduizend jaar in het water hebben gelegen.’
De ladder is een van de motieven die beeldend kunstenaar na jaren van tekenen en schilderen sedert 1988 als maker van sculpturen heeft
| |
| |
verwerkt. Opvallender dan de afmeting is de eigenheid van de bewerking door Armando die ál zijn sculpturen blijken te bezitten en waarvan hij in 1992 zei dat ze eruit moeten zien alsof ze eeu wenlang door weer en wind zijn belaagd. In een essay in genoemde catalogus maakt Ernst van Alphen duidelijk dat de ruwheid van Armando's vlaggen, koppen, schalen, ladders, boomstammen of wat verder de onderwerpen zijn van zijn beeldende kunst niet de uitdrukking vormen van 's kunstenaars gemoedstoestand. Armando wil uitdrukking geven aan een werkelijkheid buiten zichzelf om. Zijn koppen zijn geen portretten, zijn vlaggen geen wapperende dundoeken, zijn wielen kunnen onmogelijk rollen, zijn ladder is niet hanteerbaar door het loodzware karakter ervan en suggereert dat ook nergens. En de dingen die Armando tot motieven maakt van zijn sculpturen behoren stuk voor stuk tot de mythische wereld van de priesters en krijgslieden, van religie en geweld: urn, offerschaal, kelk, strijdkar, vlag, ladder, boom of kop, en de kubus die spot met de wetten van de kubus, als uiterste consequentie.
| |
Verzamelde gedichten
In 1964 gaf Armando in Gard Sivik: zijn dichterlijke geloofsbrieven af: ‘Niet de realiteit bemoraliseren of interpreteren (verkunsten), maar intensiveren... Werkmethode: isoleren, annexeren. Dus: authenticiteit. Niet van de maker, maar van de informatie’. Armando's figuren zijn archetypen in hun verwantschap met wiel, ladder of vlag. De uitgave van de Verzamelde gedichten van Armando, op 18 september 1999 zeventig jaar geworden, geeft ons de kans om na te gaan hoe getrouw de dichter aan zijn werkmethode van het annexeren en isoleren is gebleven.
Armando publiceerde al eens eerder ‘verzamelde gedichten’, maar toen ging het om zijn debuut. De verschijning, niet lang daarna, van nieuw werk, gaf al aan dat hier ironie in het spel was. Als ik hier verder spreek van verzamelde gedichten gaat het om de recente verzameling, bezorgd door Trudie Favié.
Verzamelde gedichten is niet zozeer slórdig als wel lástig voor de lezer bezorgd, al weet ik niet of de bezorgster iets kan doen aan de zeer matige typografie van dit zo fraai gebonden boek. De gedichten zijn afgedrukt op papier waar de tekst van de keerzijde doorheen schemert. De inhoudsopgave is een wirwar van kapitalen, cursieven en romeinen, die, gecombineerd met het ontbreken van het verschijningsjaar op de titelbladen van de bundels, de lezer dwingt om zelf de samenstelling van het boek in tien bundels met onderafdelingen te reconstrueren. Omdat Armando heel vaak gedichten zonder titels heeft geschreven komt daar nog eens het probleem bij van waar een gedicht ophoudt en waar een nieuw begint, zie maar meteen de eerste bladzijden. Het gedicht op p. 7 maakt de bladzij zodanig vol dat p. 8 best als het vervolg zou kunnen gelden. Dat is dus niet zo. Als je 't weet is dat geen bezwaar, maar ik neem aan dat zo'n verzameld werk ook bedoeld is voor lezers die nog geen snipper van Armando hebben gelezen. Ik heb zelf in elk geval zeker tien keer achterin moeten kijken, voor de zekerheid: is 't af? Met een asterisk, een streepje of een balkje boven de titelloze gedichten is zoiets te voorkomen. Kwestie van tekstbezorging, De bibliografie wordt onnodig uitgerekt doordat in elke verwijzing de volledige gegevens zijn opgenomen, ook als die al eerder te lezen waren. Daar zal de tekstverwerker wel achter zitten; zou vroeger nooit gebeurd zijn.
Trudie Favié weet wél waarover ze schrijft. In haar beschouwing zet ze uiteen welke ontwikkeling Armando als dichter heeft doorgemaakt. Van ‘een koel, zakelijk oog’ uit de debuutbundel met zijn cycli ‘Boksers’, ‘Fighters’ en ‘September in de trein’ is de neerslag eigenlijk tot in de prozaboeken over de Berlijners te vinden. Maar al in de tweede bundel is het oog helemaal niet zo zakelijk meer. In Hemel en aarde (1971) met zijn driedeling van ‘De schepping’, ‘Het gevecht’ en ‘De ondergang’ schept hij de mythe die het complement zal worden van zijn observatiekunst. Alleen al de titels van de bundels die volgen, duiden de richting aan die Armando, na zijn neutrale verzamelde gedichten uit 1964 is gegaan: De denkende, denkende doden (1973), Het gevecht (1976), Tucht (1980), Het plechtige, het donkere (1984), De veldtocht (1989), De hand en de stem (1995) met ondertitels als De dienstbare hand, De gretige hand, De woedende hand, De hand des aanstoots; De naam in een kamer (1998) met Het boosaardige huis, De stramme plek, Het verhoor, De lachende macht, De daders, Wetenschappelijk, Op de vlucht, De gevangen vijand, Het hardhandige begin. Hier valt alleen de titel ‘Wetenschappelijk’ buiten de
| |
| |
Armando (1929) - Foto Victor E. Nieuwenhuijs.
reeks die ik associeer met Armando's thematiek. En dan zijn er nog de Verspreide gedichten die de verzameling afsluiten. Alles ademt hier macht en geweld, dader en slachtoffer, voor Armando zonder de verplichting te kiezen voor het slachtoffer of macht en geweld te veroordelen. Het is er nu eenmaal, vindt hij. Het ziekt door in onze werkelijkheid en dat mogen we weten.
Armando speelt graag met het wit. Terwijl hij later in zijn ready-mades voor elke monoloog of dialoog een nieuwe bladzijde neemt, kan bijvoorbeeld de poëzie die aan deze ready-mades vooraf ging de indruk wekken dat elke strofe een gedicht op zich is dat deel uitmaakt van een cyclus. Het openingsgedicht dat begint met de regel ‘ik kom naar de oosterse dancing’ is daar een voorbeeld van. Die eerste strofe luidt:
ik kom naar de oosterse dancing
4 uur later zal men haar vinden
een dolk van hollandse makelij
Die strofe geeft al genoeg te denken - bijvoorbeeld over dat raadselachtige witte wolkje -, maar de volgende strofe luidt een tweede fase in: de ik, de moordenaar, wist zijn sporen uit:
is het water over mijn handen gestroomd
als een gladde steen over mijn buik
en de moordenaar a. zal nooit bekennen
Daarmee is vanaf het eerste gedicht de thematiek gesteld waarvan Armando's werk doortrokken is, van geweld, tot de dood toe, van schuld, van verborgenheid van schuld. Typerend is dat de dichter met de zinsnede ‘de moordenaar a.’ die schuld naar zich toehaalt. Híj zou de moordenaar geweest kunnen zijn. Als ik mij als lezer zijn tekst toe-eigen, word ík die eventuele moordenaar. Deze vroege gedichten schreef Armando in het spoor van Lucebert en Kouwenaar. Ze bezitten iets van allebei: de barokke sierlijkheid van Lucebert en het koele kijken van Kouwenaar. Het is, zoals Favié schrijft, ‘gewelddadige poëzie’: ‘het geweld wordt rauw en zonder keerzijde gepresenteerd’. Zonder keerzijde, dat is Armando's kracht. Altijd geweest. Conform het motto van Danton dat aan deze eerste bundel voorafgaat: ‘Wij willen de koning niet veroordelen, wij willen hem doden.’ Het gaat hier om gedichten uit de vroege jaren vijftig, toen Armando voor in de twintig was. Dan al is hij de Beobachter van het menselijk lichaam, het misdadige lichaam, waarvan de misdadige hand een eigen leven lijkt te leiden. Dat motief zie je terug in zijn bundel De hand en de stem uit 1995, waarin die hand ‘dienstbaar’, ‘gretig’, woedend’, ‘een hand des aanstoots’ heet te zijn. Het is een leidmotief.
| |
Ready-mades
Hoe anders en opener waren de gedichten die na de eerste geweldsgedichten volgden, de ready-mades die Armando omstreeks 1963 publiceerde in Gard Sivik en die opnamen leken te zijn uit de alledaagse werkelijkheid. Afgeluisterd in de trein, een hoerenkast of op de boksschool, gelezen in een folder voor een combiner, maar zo geordend dat de teksten gedichten worden met een zekere lading - voor wie deze daarin wil leggen -. Voorbeeld is de ‘Agrarische cyclus’ die in De Nieuwe Stijl verscheen. Daarin worden teksten zo geïsoleerd, dat ze gaan spreken vanuit het wit. Laatste regel van het eerste gedicht over de combiner:
| |
| |
HKX 410: er blijft vrijwel niets op het land achter.
Verhängnisvoll! Of het tweede gedicht van dezelfde cyclus:
als de machine goed is afgesteld, wordt
Je moet achter deze teksten niet te veel vermoeden, maar Armando liet er wel in zien waarnaar hij op zoek was: naar de ondubbelzinnigheid van de taal, zoals hij eens zei: ‘Ik wil altijd mooi helder Hollands schrijven. Als ik de boeken van anderen lees, dan weet ik heel vaak meteen: zo zou ik nooit willen schrijven. Ik wil het heel helder en transparent hebben, alsof het zó gezegd is.’ Vanuit dit principe heeft hij eigenlijk alles geschreven. Ook al oogt dat nogal verschillend.
| |
Een mythische wereld
Zo is de volgende bundel, Hemel en aarde, meeslepend van toon, gericht op het heroïsche, wagneriaanse van de schepping en op de held daarin, de strijdende mens, die hij bij Ernst Jünger vond. Het openingsgedicht is al vaak geciteerd, maar het maakt heel duidelijk wat Armando bezielde en bezielt:
roerloos staat hij op de rots, de harde liefde van een god
vermoedend, wetend van moed en heldendom.
hij staart naar de glazige golven, geen levend wezen te bekennen:
hij voorziet een kille schepping.
Het lijkt mij een verwijzing naar het schilderij Morgen im Riesengebirge dat Caspar David Friedrich schilderde en dat een icoon is van de Romantiek. Een romantisch dichter, dat is Armando, zo beschouwt hij zichzelf, ook als beeldend kunstenaar.
Favié ziet in de hoofdfiguur uit dit gedicht de scheppende God zelf, maar zou het niet diens antagonist kunnen zijn, die er alles aan doet om de bestaande schepping van karakter te veranderen? Hij is het, ‘die hemel en aarde heeft verlegd’ staat ergens; hij is ook ‘de dader’ die langzaam wegsluipt, ‘schuldig-vrezend voor een wonder: een verblindend heldendom’, en een profeet, een schepper ook. Het wonderlijke is dat deze oerwereld gaandeweg elementen bevat van de oorlog in onze tijd: het massagraf, motoren, scherpschutters. En met de mixture van werkelijkheden uit oude en nieuwe tijden, heeft Armando zijn eigen mythische wereld geschapen, waarin later plaats is voor het beeldende werk van de jaren tachtig en negentig. De antagonist van God wordt heerser, maar uiteindelijk is hij ‘een schim geworden, schepper van gevechten:
men ranselt hem, men doodt hem, hoe moet men hem beschrijven?
zijn geest waait van de aarde weg, de hemel ligt al braak:
de mens drijft in een zwarte, zwarte stroom.
De cyclische opbouw van deze bundel is symptomatisch voor wat Armando verder nog schreef aan poëzie. Altijd cirkelt zijn poëzie rond de samenhang tussen de dader, het slachtoffer en de plaats van de misdaad:
hij, die zijn heerser is en zichzelf bewoont weet
wie één zal zijn: offer en dader.
Het doet er dan niet meer toe dat Armando in het gevecht de plek bij Amersfoort aanwijst als een waar de ik-figuur zijn dromen van macht en geweld droomt naar aanleiding van wat daar ooit gebeurd is. Het is een smachtend soort poëzie, die bepaald niet nuchter en koel kan worden genoemd. Ik vind haar mooi, romig bijna.
| |
Met de etsnaald
Vanaf Tucht (1980) slaat de dichter een veel killere toon aan. Veel elliptische zinnetjes, een woord, een punt, zodat de lezer gedwongen wordt zelf aan te vullen, parallellismen als stijlfiguur, varianten op een eenmaal gekozen beginregel. Geraffineerde wendingen zoals in het volgende, waarin telkens de verwachting van de logisch meedenkende lezer wordt doorkruist:
hoe hij deed. nee, hoe hij
wat hij was. of hij er was.
hoe hij dacht. nee, wat hij denkt.
| |
| |
Als met een etsnaald gegroefd, zo zijn de gedichten uit deze cyclus. Je kunt ze enigszins vergelijken met de ijle inkttekeningen die Armando maakte onder de titel Feindbeobachtung. Een van de laatste regels uit de laatst verschenen bundel luidt:
het is gebeurd en het moet vergeten
worden het zal nooit vergeten worden
je kunt het beter vergeten.
In dat dilemma blijven dichter en lezer gezamenlijk hangen.
| |
Wezenlijk getuigenis
Verzamelde gedichten is een fascinerend boek omdat het spel dat de dichter lijkt te spelen ongelooflijk wezenlijk is als getuigenis. Armando's poëzie wijkt geen duimbreed van zijn beeldend werk, zijn schilderijen, tekeningen en sculpturen. Wat hij zich ten doel stelt in zijn sculpturen - in het heden een eeuwig verleden creëren, alsof de wind en de regen eroverheen zijn gegaan - doet hij ook in zijn poëzie door het weglaten van alles wat teksten wezenlijk anekdotisch maakt. En als hij in zijn proza de stemmen laat horen van mensen uit onze tijd is dat om deze vast te leggen voor het verleden; tekenend is, dat ook zij niet spreken van het heden maar van toen, lang geleden, Armando onder de huid gekropen. Hij is de toeschouwer gebleven, poëtische chroniqueur die de anekdote schuwt.
Wie, tenslotte, bereid is een liefhebber van Armando's oeuvre wat impliciets, expliciets, daaromtrents en ‘moge blijkens’ te vergeven, en het niet erg vindt dat er een boekenkast over hem heen valt, vindt veel informatie over Armando in een boek van de journalist J. Heymans. Daarin belicht deze bewonderaar alle aspecten van zijn kunstenaarschap, met inbegrip van zijn liefde voor de hotviool en de zigeunermuziek.
Wam de Moor
armando, We waren zo heerlijk jong. Duitse herinneringen. Met een voorwoord van Judith Herzberg, De Bezige Bij, Amsterdam, 1999, 187 p. |
armando, Verzamelde gedichten. Bezorging en nawoord Trudie Favié, De Bezige Bij, Amsterdam, 1999, 630 p. |
armando, De verzameling, Armando Museum, Amersfoort, 1998. |
armando, ‘De tand des tijds’: over Armando's bronzen 1988-1999, Galerie Willy Schoots, Bonnefantenmuseum, Eindhoven, Maastricht. |
j. heymans, Een boom. Over Armando, De Prom, Baarn, 1999, 192 p. |
|
|