Een festival van fouten:
Hans van Straten over W.F. Hermans
Toen Willem Frederik Hermans in 1995 overleed, liet hij zeven kisten met archiefmateriaal na - een ware schat voor de toekomstige biograaf van de man, die vrij algemeen als de belangrijkste auteur uit de twintigste-eeuwse Nederlandse letterkunde werd en wordt beschouwd. Maar hij had helaas, per testament, bepaald, dat deze kisten pas na vijftig jaar geopend zouden mogen worden. Dat hield in dat een biograaf, die vóór 2045 met een boek over Hermans wil komen, behalve op diens oeuvre, aangewezen is op wat er aan materiaal in de vele tientallen interviews die de schrijver zijn afgenomen, ligt opgeslagen of zelf nog bij nabestaanden en vrienden / vijanden informatie vergaart. Hans van Straten, die al eerder levensbeschrijvingen van Werkman en Multatuli schreef, heeft dat laatste in ieder geval niet gedaan; hij heeft, in een paar jaar tijd, een boek geschreven van ruim 600 pagina's, waarvoor hij alleen is afgegaan op bestaande literatuur én zijn eigen herinneringen. Dat Van Straten op flink wat ervaringen met Hermans kan bogen, was al gebleken uit Ze zullen eikels zaaien op mijn graf (1995), dat twee vraaggesprekken met de schrijver bevatte. Het boekje is indertijd veelal positief besproken. En ook wel terecht, want er stonden interessante dingen in die Hermans nergens anders zo had geformuleerd, b.v. ten aanzien van de relatie tot zijn zuster en zijn ouders. Hoe is deze biografie ontvangen, was men daarover ook enthousiast? Kon men respect opbrengen voor Van Stratens inzet en ijver?
Het antwoord op de laatste vraag luidt: hier en daar heeft men wel degelijk waardering getoond voor het vele werk dat Van Straten voor de voltooiing van Hermans: zijn tijd, zijn werk, zijn leven - zo luidt de programmatische titel van deze biografie - had moeten verrichten. Zijn noten wijzen uit dat hij veel kranten- en tijdschriftpublicaties over Hermans heeft doorgenomen. Hans Warren voegde daar in een bespreking in de Provinciale Zeeuwse Courant (en andere regionale bladen) van 26 maart 1999 nog aan toe dat dit ook allemaal heel kundig was gebeurd en dat Van Straten al die Hermans-bewonderaars uit de academische hoek, die zo graag geleerd doen over ‘hun’ auteur, in hun hemd had gezet met zijn pijlsnelle productie. ‘Wat goed is, komt snel’, die (sport)regel had Warren weer eens bevestigd gezien.
Hij bleek wel één van de zeer weinigen... De toon was gezet door een uitvoerig stuk van Hermans-specialist Ton Anbeek in Vrij Nederland van 13 maart 1999. Al zijn bezwaren keren bij andere besprekers terug, zodat ik kan volstaan met een opsomming van zijn kritiekpunten. Die logen er niet om. Naar Anbeeks oordeel was Van Straten een babbelkous (slechte stijl en geen compositie); was hij geen creatief lezer gebleken van Hermans' romans en verhalen (Van Straten geeft ‘samenvattingen’ van fictioneel proza, geen interpretaties); was hij er niet in geslaagd een adequaat beeld van de receptie van Hermans' werk te schetsen, en bovenal, had hij geen visie ontwikkeld op, geen beeld kunnen scheppen van zijn ‘held’! Kortom: van deze biografie deugde niets, het was het wachten op een biograaf van niveau om het allemaal overnieuw te doen.
De barsheid van Anbeek lijkt me wat al te groot. De bewering dat Van Straten ‘eigenlijk niet kan schrijven’, gaat alleen maar op voor zijn overgangen van het ene onderwerp naar het andere: die zijn nogal abrupt en soms dwaas. Maar een ‘verhaal vertellen’ kan Van Straten wel degelijk. Zijn beschrijving van de sinistere sfeer in Hermans' ouderlijk huis is beeldend en overtuigend, zijn ruzies zijn vaak vermakelijk weergegeven, begin-en eindregels van de biografie (minus het ‘Nawoord’, dat teveel in de lucht hangt) klinken als een klok. Ik citeer ze hier: ‘De ergste ramp die Willem Frederik Hermans heeft getroffen, was zijn geboorte’ (p. 9) en ‘Zijn as werd niet verstrooid boven zee, maar op het eigen terrein van het crematorium’, (p. 556). Nee, daar is niets mis mee! Bovendien vind ik de bewering dat Van Straten geen echte visie op Hermans heeft, wel erg mager onderbouwd. Gezien de ruime aandacht die Van Straten wijdt aan psychologische verklaringen van de handelwijze van de vaak ‘onmogelijke kerel’ die Hermans toch was (p. 195, 240, 376 bijvoorbeeld), vind ik aanvallen op dit aspect van de biografie gewoon beneden de maat. Als tegenvoorbeeld wijs ik op de bladzijden die Van Straten (p. 95 e.v.) wijdt aan de befaamde pulpboekjes (vier Klondyke-thrillers) van Hermans. Hij legt precies uit waarom deze boekjes geen succes konden worden; voor de liefhebbers die deze deeltjes niet kennen (en er zijn maar héél weinigen die dat wel doen) geeft Van Straten in Bijlage A (p. 564 e.v.) bovendien een samenvatting, iets wat hij om weinig inzichtelijke redenen van an-