Gerard Reve (°1923).
Hem Lief (1975) niet op te nemen. Her boek is oorspronkelijk gepresenteerd als een roman in brieven. Dat deze authentiek zijn, doet daarbij niet terzake. Hetzelfde geldt trouwens voor aanzienlijke gedeelten van
Op Weg Naar Het Einde, dat integraal in het
Verzameld werk is opgenomen.
De nu verschenen drie delen omvatten het werk van De Laatste Jaren Van Mijn Grootvader (1947) tot en met Moeder En Zoon (1980). Zij maken het mogelijk de ontwikkeling te overzien die Reve heeft doorgemaakt, thematisch, verteltechnisch en stilistisch. Zoals ik elders al eens heb uiteengezet, doemen in het vroege werk reeds de thema's op, die zich later in hun volle breedte zullen ontplooien en tenslotte object van rationele reflectie worden: het schrijven en de religie, beide fungerend als instrument om de angst te bezweren die een als ongerijmd en onbegrijpelijk ervaren werkelijkheid oproept, maar ook de met wreedheid gekruide lustbeleving, waar Reve in zijn werk het patent op heeft.
Frits van Egters, de hoofdfiguur van De Avonden, is geen schrijver, maar het is goed voorstelbaar dat hij het zal worden. Hij observeert zijn omgeving scherp, ook, en misschien wel juist, als deze hem weerzin inboezemt, en tracht zijn observaties nauwkeurig te verwoorden: ‘“Een wrat,” zei hij, heen en weer lopend, “is een vlezige, volkomen ongegronde uitgroeiing, die zich bij voorkeur op hals, wang of kin voordoet en een sterke ontsiering teweeg brengt. Goed, heel goed.”’ (Verzameld Werk, deel 1, p. 172). Het is niet zonder betekenis dat Frits juist een zinloos groeisel als een wrat door verbalisering onschadelijk probeert te maken. Het hele schrijverschap van Reve heeft als inzet de zinledigheid van de realiteit met behulp van de literatuur te bezweren. Dit thema komt tot volle ontplooiing in Op Weg Naar Het Einde (1963) en zal in Zelf Schrijver Worden (1986), te verschijnen in deel 4, object van beschouwing worden.
In de slotmonoloog van De Avonden, de schitterende apotheose van de roman, richt Frits van Egters zich tot God. Hij slaat daarbij de van alle nederigheid gespeende toon aan die sinds de jaren zestig kenmerkend zal zijn voor zijn omgang met het Opperwezen. God verdient eerbied, maar is in een aantal opzichten de gelijke van de mens. Net als de literatuur moet de religie in het Reviaanse universum zorgdragen voor een zinvolle ordening. Frits van Egters ziet zich geconfronteerd met een wereld die uiteenvalt in een verzameling bizarre brokstukken. Maar doordat zij gezien worden, zowel door God als door de hoofdfiguur, krijgen zij toch een zekere zin. ‘“Het is gezien, (...) het is niet onopgemerkt gebleven”’, zijn dan ook de laatste, uiterst geladen woorden die Frits van Egters in De Avonden uitspreekt.
Ook het thema religie ontvouwt zich volledig in de jaren zestig, het decennium waarin Reve toetreedt tot de katholieke kerk. Hij zet zijn godsbeeld op een magnifieke en zeer humoristische wijze uiteen in zijn ‘Pleitrede’, waarmee hij zichzelf verdedigt in het eerder vermelde proces. Korte tijd later zal God de Vader in Reves religieuze wereld zijn plaats moeten afstaan aan Maria, die wordt voorgesteld als een nuchtere, onbaatzuchtig liefhebbende moederfiguur. Het boek waarin Reve zijn godsdienstige ontwikkelingsgang beschrijft, is dan ook getiteld Moeder En Zoon (1980).
Reeds Elmer, de hoofdfiguur van Werther Nieland (1949), tracht het vriendje tot wie hij zich aangetrokken voelt, pijn te doen. Het zal een constante worden in Reves werk: de drang begeerde jongens te ‘straffen’, vrijwel altijd voor uit de lucht gegrepen wandaden, of om hen te martelen bij wijze van offerande voor een jongen die met een bijkans religieuze intensiteit wordt vereerd. A Prison Song In Prose vormt in dit opzicht een goed voorbeeld, maar het latere