Culturele kroniek
Literatuur
De man die het cursiefje was
Een cursiefje is een tekst die in cursieve letter is gedrukt. Het kan elke soort van tekst overkomen, maar de luchtigste het meest. Want een luchtige tekst is geen luchtige tekst meer als hij in een rechte, vette letter wordt gezet.
Simon Carmiggelt (1913-1987) heeft, meestal onder de schuilnaam Kronkel, in de loop van zo'n vijftig journalistenjaren, ongeveer 8.700 cursiefjes geschreven. Zelf sprak hij over ‘stukjes’, of liever: ‘stukkies’.
Of hij aldus een recordhouder is geworden, is nog niet uitgemaakt. Er zijn in ons taalgebied nog andere, zeer productieve beoefenaars van de Schuine Letteren geweest. Een van de belangrijkste was Carmiggelts tijdgenoot en vriend Mr. E. Elias, eens een populaire kroniekschrijver voor Elseviers Weekblad en het dagblad Het Vaderland.
Mr. Elias was, bij mijn weten, de eerste cursiefjesschrijver die een standbeeld kreeg. Hij staat in het deftige centrum van Den Haag, met op z'n voetstuk zijn uitspraak: ‘Ik wandel rond en glimlach’. Dat zou de leuze kunnen zijn van menig cursiefjesauteur. Edoch, Mr. Elias is allang vergeten. Een journalist schrijft in het zand en een luchtige pen schrijft zelfs in het water. Vaak valt zij er in.
De glimlach van Simon Carmiggelt was droeviger en sterker, hij heeft Mr. Elias en al zijn collega's overleefd. Carmiggelt heeft ook zijn eigen monumentje gekregen, vlakbij zijn woning in Amsterdam, in het Eerste Weteringplantsoen, waar nog geregeld bloemen worden neergelegd. Carmiggelts werk overleefde de jaren negentig en trekt nu mee het nieuwe millennium in, omdat hij de soortnaam ‘cursiefje’ een bijkomende betekenis heeft gegeven, waarvan hij niet zo gauw meer verlost zal worden.
Onder zijn altijd voortschrijvende pen en in zijn krulschrift heeft het cursiefje een hoofdletter gekregen en is het zowaar een literair genre geworden dat hem zelfs de P.C. Hooftprijs bezorgde. Het cursiefje is bij hem gegroeid tot een tekst die, in een zeer eigen woordgebruik, met
Simon Carmiggelt (1913-1987).
heel eigen metaforen, vertelt over ontmoetingen met mensen, bij voorkeur in bruine kroegen en op bankjes in het park, waar je glimlachend zwaarmoedig bij wordt.
Carmiggelt heeft dit genre zodanig gekleurd, dat het geen andere tint meer kon verdragen. Een cursiefje moèst er uitzien zoals de stukkies uit zijn schrijffabriekje. Talloze auteurs uit Noord en Zuid hebben dat bewezen. Slechts hier en daar een op- en navolger slaagde erin, zich een eigen kleurtje op het aangezicht te schminken. De meesten zagen eruit als fletse klonen van Carmiggelt. Wie ten tijde van ‘Kronkel’ een krantenstukje moest schrijven, kon niet meer in een kroeg binnengaan of in een herfstig stadpark wandelen, zonder zijn aangezicht à la Carmiggelt in rimpels te trekken en op het einde ‘ach ja’ te mompelen. Wie in een krantenstukje een sfeerbeeld van Poperinge ophing of een ontmoeting in Zoerle-Parwijs beschreef, kon niet verhinderen, dat deze nederige plaatsen ineens op Amsterdam gingen lijken.
Die tijd is nu vrijwel voorbij. Het cursiefje, zoals het door Opa werd geijkt, is opgevolgd door de column. Dat is een tekst die in principe