| |
| |
| |
Dat spiegelbeeld, ben ik dat?
Het werk van Philip Akkerman
Paul Depondt
werd geboren in 1953 in Roeselare. Studeerde plastische kunsten en journalistiek. Is redacteur van
‘Volkskrant magazine’. Publiceerde verschillende essays, gebundeld in ‘De droom van Bonaparte’ en ‘Open Cahier’.
Adres: Lange violettenstraat 263,
B-9000 Gent
‘Er is slechts één ding dat mij te doen staat: doorgaan’, schrijft de Haagse schilder Philip Akkerman (Vaasen, °1957) eind mei 1991 in zijn dagboek. Tien jaar eerder noteerde hij, dat wat zijn werk betreft ‘ik nu doende ben met zelfportretten (een hele serie)’. In december 1991 telde hij al 495 geschilderde zelfportretten, de vernietigde exemplaren inbegrepen. Obsessioneel moet hij doorgaan met het schilderen van zichzelf, een ‘onbegrijpelijke reeks van zelfportretten’. ‘Geen gejank, geen gezeur. Vooruit aan het werk!’
In nauwelijks twintig jaar heeft hij al ruim drieduizend zelfportretten gemaakt, 1300 schilderijen en 1700 tekeningen, een uiterst persistente verkenning van zijn eigen gezicht en zijn trekkebekken. Het is ‘het resultaat van een strategische houding’, meent Jan van Adrichem in het ter gelegenheid van de aan de schilder uitgereikte Ouborg Prijs 1999 verschenen Het geheim van de spiegel. ‘Het is een houding die zich pas na enkele jaren liet onderkennen - ook door de kunstenaar zelf.’
Onder het motto ‘een zelfportret per dag’, of toch ongeveer, heeft hij talloze keren zichzelf geportretteerd. Hij drijft, als was het een obsessie, de portretkunst in het nauw. De ene keer en face, de andere keer trois quarts, met van die half-criminele ogen in de hoeken. Eind februari, begin maart 1981 ging Akkerman zelfportretten schilderen. Hij had zijn onderwerp: het eigen gezicht, en een programma: het seriële portret. ‘Na een jaar of wat maakte ik een heel mooie en ik dacht: zo een wil ik nog eens maken, maar dan roder. En daarmee maakte de inhoud plaats voor de vorm.’ Het gaat, meer dan om de geschiedenis van een gezicht-het ouder worden bijvoorbeeld - om de picturale verscheidenheid van elk portret. Niet om het verglijden van de tijd, maar om een programma.
Zijn werk, zegt hij vaker, wordt niet altijd goed begrepen. ‘Er ligt aan mijn werk een duidelijk concept ten grondslag. Je kunt natuurlijk leuke plaatjes schilderen, een molentje of een fruitmand. Geen concept, alleen
| |
| |
Philip Akkerman, ‘Zelfportret’, 1981, nr. 43, 31 x 27 cm, olie op paneel, particuliere collectie.
maar mooie dingen. Bij de Japanse kunstenaar On Kawara kun je in woorden uitdrukken wat hij maakt: hij schildert al dertig jaar date paintings, met die of die kleur, op dit of dat formaat, en de datum in olieverf. Het concept is bij hem belangrijker dan de vorm. Bij mij zijn die twee echter in evenwicht: de uitvoering is ook belangrijk. Je moet het ook zien, woorden volstaan niet.’ En toch lijkt Akkermans continuüm, dag in dag uit zijn eigen fysiognomie schilderen, op de conceptuele projecten van zowel On Kawara als de Duitse Hanne Darboven. Ook zij registreren het verglijden van de tijd. Het leven krijgt betekenis door het produceren van schilderijen.
Bij Akkerman echter heeft ‘de tijd een gezicht nodig’.
Het ik, zei de schilder Max Beckmann ooit, is het grootste geheim van de wereld. Hoe zien we onszelf in de spiegel, through the looking glass? De toeschouwer vraagt zich af: dat spiegelbeeld, ben ik dat? Het is het geheim van de spiegel. Door de onvergankelijke principes van de Revolutie hebben alle mensen gelijke rechten, schreef Charles Baudelaire, ‘dus bezit ik het recht om me te spiegelen, en alleen mijn geweten bepaalt of dat met of zonder genoegen is’.
| |
Elkerlyc
De zelfportretten van Akkerman herinneren aan een voorval in de roman Iemand, niemand en honderdduizend van Luigi Pirandello. Door een terloopse opmerking van zijn vrouw over zijn neus, die scheef zou staan, komt de
| |
| |
Philip Akkerman, ‘Zelfportret’, 1984, nr. 38, 35 x 27 cm, olie op paneel, particuliere collectie.
romanfiguur Vitangelo Moscarda tot een ontstellend besef: hij is niet één iemand maar meerdere, misschien wel honderdduizend verschillende iemanden. Want iedereen bekeek hem op een andere manier; niemand zag degene die hij kende.
De opmerking over zijn scheve neus zette Moscarda aan het denken: ‘De gedachte dat de anderen in mij iemand zagen die niet degene was die ik zelf kende, iemand die alleen zij konden kennen, deze gedachte liet me niet meer met rust.’ In het schilderen is Akkerman op zoek naar dat absolute, geleid door een haast even bizarre (maar toch ook andere) gedachte dan die van Moscarda. ‘Zijn zelfportretten tonen, schreef Bart Verschaffel in de catalogus van zijn expositie in het Rotterdamse Witte de With in 1992, “Elkerlyc”, wellicht niets meer en niets minder dan elk banaal zelf, elk ander, iedereen.’ In Akkermans zelfportretten gaat het over die vraag: is dit Akkerman nog, of is het universeler iedereen?
‘Je begrijpt er toch niets van.’ Voor Akkerman is het zich spiegelen en het schilderen van zichzelf ‘de bevestiging van zijn existentie’: ik schilder, dus ik leef. Dat zag je al in de vroegste kunst: de holenmens die zijn bloedende hand afdrukte op de stenen van een grot, begreep er ook niks van. Maar hij zag dat hij bestond.
Hij toonde in Witte de With voor de eerste keer ongeveer al zijn zelfportretten. Het was a kind of stock-taking, schilderij naast schilderij, en nog eens enkele honderden tekeningen in een archiefkast - le bureau d'artiste - die door het publiek geraadpleegd kon worden. Allemaal panelen van 40 x 34 centi-
| |
| |
Philip Akkerman, ‘Zelfportret’, 1987, nr. 27, 40 x 24 cm, olie op paneel, collectie I.C.N., Amsterdam.
meter of 50 x 43 centimeter, altijd diezelfde formaten die overeenkomen met de schaal van zijn eigen gezicht. Vroeger signeerde Akkerman niet. ‘Mijn zelfportretten konden net zo goed geschilderd zijn door iemand uit de Gouden Eeuw.’ Nu houdt hij er een boekhouding op na, met telkens de datum wanneer het is geschilderd en de plek waar het hangt. Het versterkt het conceptuele van zijn werk: die monotonie, portret na portret, op zoek naar het ‘ondefinieerbare absolute’, zoals hij zelf zegt, ‘het raadsel van het leven’.
De pose die Akkerman inneemt, is onveranderlijk een driekwartspositie van het gezicht. Slechts een enkele keer schildert hij zichzelf en face. ‘Het gaat mij bij het schilderen niet om dieptepsychologie, zoals bij de Mexicaanse schilderes Frida Kahlo, zoiets van: kijk es jongens, ik ben een verscheurd mens. Otto Dix is in mijn ogen een van de grootste schilders en met Van Gogh een van de beste portretschilders. Dix zei: hoe minder ik iemand ken, hoe beter ik hem kan portretteren; als ik iemand ken, dan schilder ik wat ik van hem weet, terwijl de buitenkant iemand toch verraadt?’
| |
Waarom schilders geen veldslagen meer schilderen
Sinds de jaren tachtig heeft Akkerman zich, naar eigen zeggen, uit de wereld van de glossy magazinekunst teruggetrokken. Vroeger maakte hij moderne kunst, schreef hij een keer. ‘Met veel energie en geestdrift verzon ik iedere
| |
| |
Philip Akkerman, ‘Zelfportret’, 1995, nr. 101, 40 x 34 cm, olie op paneel, particuliere collectie.
paar maanden een geheel nieuwe stijl.’ Na enkele jaren was hij volkomen uitgeput en verhuisde naar Den Haag, waar hij nu nog woont en werkt. ‘Ik zeg altijd: ik woon niet in Amsterdam’, zegt Akkerman. ‘Dat was natuurlijk een reactie, want ik werd doodziek van al die magazines en witte galeries. Ze deden alles verkeerd; ze hadden geen smaak. Ik keerde daarom letterlijk tot mezelf terug door nog uitsluitend zelfportretten te schilderen.’
Als kunstenaar valt hij moeilijk te classificeren. Hij hoort bij geen enkele school, trend of beweging thuis. Akkerman hanteert allerlei beeldende idiomen, zowel eigentijdse als oudmeesterlijke. Op zijn schilderijen ontwaren we de schimmen van andere schilders, de echo's uit andere tijden, herinneringen en bespiegelingen, commentaren op oude en nieuwe tijden. ‘In feite zien we hoe Akkerman sinds begin 1981, toen hij welbewust aan zijn huidige project begon’, schrijft David Moos in Het geheim van de spiegel, ‘de impact van de verschillende eigentijdse en historische modi heeft geregistreerd, geabsorbeerd en gemuteerd.’ In het werk van Akkerman resoneert de beeldtaal van vele anderen.
Hij hanteert een methode van schilders van de Noord-Europese Renaissance. ‘Er zijn steeds meer schilders die zulke technieken van oude meesters toepassen.’ Het is een oudmeesterlijke manier van werken, in drie etappes. ‘Het gaat niet over pigmenten, maar over opbouw en methode. Hoe konden die schilders vroeger een veldslag schilderen? Om dat aan te pakken, gingen ze in drie stappen te werk: eerst de tekening - de compositie - dan de
| |
| |
Philip Akkerman, ‘Zelfportret’, 1997, nr. 48, 40 x 34 cm, olie op paneel, particuliere collectie, USA.
onderschildering met de toonwaarden, daarna de kleur. Sinds het impressionisme willen schilders die problemen in één klap oplossen, maar dat is teveel voor een menselijk brein. Daarom schilderen ze geen veldslagen meer.’
In de figuur of beter in het werk van Akkerman zijn honderden en honderden zelfportretten, spiegelt zich de maniërist: hij decoreert en varieert de trekken van zijn gezicht, de pupillen, de wangen, zijn neus, zijn rimpels en zijn mondhoeken. Het is een spiegelkabinet, soms affreus en dan weer vrolijk, somber en dan weer ondeugend.
| |
Exercices de style
Is Akkerman even genadeloos eerlijk als Rembrandt van Rijn? Rembrandt heeft zichzelf tientallen keren geportretteerd. Die portretten vormen een galerij met beeltenissen van de jonge en ambitieuze schilder, en van de oude en mistroostige Rembrandt. Het is de geschiedenis van zijn leven, van de voortdurende schommelingen van passies en noodlottigheden. Zijn zelfportretten zijn een archief van zijn gelaatstrekken, een soort dagboek, een journaal van zijn bewogen leven. De ene keer heeft hij zich afgebeeld met verwarde en springerige krullen, als een gevierde kunstenaar met een gepluimde baret of een gouden ketting en op het eind van zijn leven als een oude man met ruwe stoppels en een knobbelige aardappelneus. Net zoals Rembrandt maakt Akkerman gebruik van rekwisieten. En net zoals bij Rembrandt veranderen Akkermans gelaatstrekken, tuurt hij steeds somber-
| |
| |
Philip Akkerman, ‘Zelfportret’, 1998, nr. 18, 40 x 34 cm, olie op paneel.
der en grimmiger in de spiegel - misschien wel even genadeloos. Sinds enige tijd schildert hij zich met opvallende bakkebaarden, die hij ook sinds kort draagt, en die zijn ‘ontleend aan Arthur Schopenhauer’, een filosoof in wiens pessimistische levensbeschouwing Akkerman zich herkent.
Het ontbreekt op zijn zelfportretten niet aan decorum. In zijn atelier liggen allerlei hoofddeksels keurig op het schap, theatrale rekwisieten zoals ook Rembrandt in zijn atelier verzamelde. ‘Ja, dat zijn vrijheden die ik mij veroorloof, want anders wordt het te saai. Misschien dat dit ook verdwijnt, want als je naar mijn werk kijkt, zie je dat het steeds eenvoudiger wordt.’ Akkerman ontkent dat zijn exercices de styles, zijn voortdurende stijloefeningen met nu eens een laag Malevitsj, dan weer wat Van Gogh of zelfs Charley Toorop, ironisch bedoeld zijn. ‘Nee, dat zeker niet; maar het is wel grappig. Ik schiet vaak in de lach wanneer ik mijn zelfportretten zie. Die referenties zijn niet iets waar ik naar streef. Het is wel in mij aanwezig. Als ik één talent heb, dan is het een talent voor variatie. Op school al schreef ik in mijn schriften elke pagina in weer een ander handschrift. Het is geen imiteren. Er zijn misschien twee of drie portretten waarin ik bewust een Van Gogh of een Poussin heb willen schilderen, zoals vroeger kunstenaars in musea gingen kopiëren. Dan leg ik de tekening van mijn eigen hoofd over zo'n kleurenplaatje. Toen ik zestien, zeventien was, heb ik ontzettend veel kunstboeken doorbladerd en exposities gezien. Dat zit allemaal in mijn hoofd; op de een of andere manier komt het er allemaal weer uit.’
| |
| |
Philip Akkerman, ‘Zelfportret’, 1999, nr. 95, 40 x 34 cm, olie op paneel, particuliere collectie.
‘Langzaam maar zeker drijfik de schildertechniek in het nauw’, zegt Akkerman in zijn dagboekaantekeningen. ‘Daar waar ik haar hebben wil zal ik haar ketenen. En ik zal haar slechts water en brood ter consumptie geven. En ik zal haar meester zijn tot in lengte van dagen.’ In zijn bespiegelingen over zijn zelfportretten klinkt het heldhaftig en onversaagd: ‘Maar we gaan door. We moeten door. Afspraak is afspraak. Geen gejank, geen gezeur. Vooruit, aan het werk!’
philip akkerman, jan van adrichem, david moos, robyn de jong-dalziel, Het geheim van de spiegel, Stroom, Den Haag, 1999, 159 p. |
|
|