Publicaties
Een Gronings requiem
Enkele jaren geleden werd het plan gelanceerd een deel van Oost-Groningen onder water te zetten. Het Oldambt was een economisch probleemgebied geworden, dat maar beter aan natuur en recreatie kon worden prijsgegeven. De om zijn communistische sympathieën als de ‘Rode Driehoek’ bekend staande regio moest een ‘Blauwe Stad’ worden. Het plan bezegelde het lot van wat eens de graanschuur van Nederland was geweest. Haar geschiedenis liep ten einde. Voor Frank Westerman, correspondent van NRC Handelsblad in Moskou, maar ook alumnus van de Landbouwhogeschool in Wageningen, was dat het signaal deze geschiedenis te reconstrueren - nu het nog kon. In De graanrepubliek schetst hij de Werdegang van drie Oost-Groningse dynastieën: de aristocratisch levende herenboeren Tijdens, de ‘rode boeren’ Mansholt en de militant communistische familie Stek.
Westerman keert daarbij terug naar het einde van de negentiende eeuw, om vervolgens de episodes aan elkaar te rijgen. De revolte van de landarbeiders in 1892; de ‘boeldag’ van Torum en de hoeve van de Mansholts in 1922; de lange en gewelddadige staking van de arbeiders in 1929, die ook Stocksterhorn, de boerderij van Jan Jacob Tijdens, trof; de oorlog, toen Stockersterhorn NSB-gezinnen herbergde en het verzet in de Wieringermeer door een Mansholt werd gedragen; de ‘bijscholing’ die kameraad Koert Stek in 1953 in Moskou moest ondergaan; de politieke bezigheden van Sicco Mansholt in de Brusselse Wetstraat en de grote protestmars tegen zijn beleid in 1971; de doorbraak van de natuurbeweging korte tijd later en daarmee ook het failliet van de landwinningsplannen die boeren en communisten gelijkelijk hadden gekoesterd; de bezetting van het Haagse Binnenhof in 1990: het zijn negen beslissende momenten in een bewogen geschiedenis.
Die momenten werden gekozen om het einde van het Oldambt begrijpelijk te maken. Maar dat begrip gaat ook gepaard met kritiek. De Wieringermeer-architecten van de jaren 1930 bijvoorbeeld, die meenden een geheel nieuwe samenleving te kunnen creëren, doet Westerman af als utopisten. Het in diezelfde jaren beleden geloof dat de boerenstand de basis van een ‘gezonde volksgemeenschap’ dient te zijn, brengt hij in verband met de retoriek van Walter Darré, als minister van Landbouw in nazi-Duitsland de ‘ideoloog van de ploeg en de swastika’. Maar ook het nieuwe plan het land aan het water prijs te geven wordt ontmaskerd: niet de samenleving, maar de natuur wordt nu maakbaar geacht. Alsof het paradijs door ingenieurs en vogelliefhebbers kan worden herschapen.
De graanrepubliek is dus een kritische geschiedenis van een gebied dat dreigt te verdwijnen. Maar het boek is ook een biografie: in zijn sterkste passages schildert het een intiem portret van Sicco Mansholt. Diens ‘boerensocialisme’, een politieke familietraditie, heeft de geschiedenis van het Oldambt diepgaand getekend. Mansholt was, ondanks de executieverkoop van Torum, herenboer geworden. Maar onmiddellijk na de oorlog trad hij aan als minister van Landbouw en Voedselvoorziening. Dertien jaar lang bleef hij dat, om vervolgens even lang - en even energiek - Europees commissaris voor ‘landbouwzaken’ te zijn. Westerman toont hoe Mansholt in de ogen van de Groningse boeren een verrader werd. Zijn als commissaris geschreven ‘Mansholt-Memorandum’, steunend op een onwrikbaar geloof in rationaliteit, groei en vooruitgang, was erop gericht de kleine boeren uit de landbouwsector te halen. En toen hij zich door de Club van Rome en zijn minnares Petra Kelly liet overtuigen dat er grenzen aan de groei moesten worden gesteld, koos hij voor een radicale natuurbeweging, die al evenmin de belangen van de boeren diende. Zo werd Mansholts leven uiteindelijk beheerst door conflicten met zijn stand van herkomst. In De graanrepubliek doen deze conflicten geschiedenis en biografie samenvallen.
Geschiedenis en biografie dus - maar daarmee is het boek niet voldoende getypeerd. Het bevat immers ook het verslag van Westermans