Ons Erfdeel. Jaargang 43
(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdHet Vlaams-Nederlands Cultureel Verdrag samenwerking van nu en straksOp 17 januari 1995 werd in Antwerpen door de Nederlandse en de Vlaamse regering het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland ondertekend. Voor de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen kwam dit nieuwe verdrag in de plaats van het vroegere Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag uit 1946. Het verdrag stelde een Nederlands-Vlaamse commissie (CVN) in om te waken over de uitvoering ervan.Ga naar eindnoot1 Er werd ook een permanent secretariaat ingesteld, gevestigd in Brussel.Ga naar eindnoot2 In tegenstelling tot de Taalunie, waar Nederland twee derde van de kosten draagt en Vlaanderen een derde, dragen beiden elk voor 50% bij in het budget van het Cultureel Verdrag. Eind november 1999 werd in Gent een ‘Culturele Conferentie’ gehouden, meteen de eerste publieke manifestatie in het kader van het nieuwe verdrag. Ter voorbereiding van de conferentie werden zes werkgroepen ingesteld: Taal en letteren; Beeldende kunsten; Podiumkunsten; Sociaal-cultureel werk; Media; Onderwijs en wetenschappen. Omdat het terrein van de werkgroepen vaak zeer breed is, moest al vanaf de oprichting de klemtoon worden gelegd op enkele deelterreinen. Het verst daarin ging de werkgroep Taal en letteren, die zich enkel met de letteren bezighield, niet met de taal. De werkgroep Media concentreerde zich op de audiovisuele media. Onderwijs en wetenschappen behandelde in de eerste plaats het hoger onderwijs. Bij Sociaal-cultureel werk kwam welzijn enigszins op de achtergrond. Bij de voorbereiding van de conferentie werden voor de verschillende thema's drie stappen gezet. Eerst werd een inventaris opgesteld van de Nederlands-Vlaamse samenwerking.Ga naar eindnoot3 Vervolgens somden de werkgroepen knelpunten op die de samenwerking bemoeilijken, en ten slotte stelden ze oplossingen voor. Een aantal aanbevelingen kwam in verschillende werkgroepen aan de orde. Ze lopen als een rode draad door het geheel en verdienen daarom bijzondere aandacht. Ik geef daarvan enkele voorbeelden. Op de budgetten van de verschillende vakdepartementen moeten afzonderlijke, geoormerkte bedragen ter beschikking worden gehouden voor Nederlands-Vlaamse samenwerkingsprojecten. Nu is dat, uitgezonderd voor de podiumkunsten, niet het geval. De samenwerking wordt vaak bemoeilijkt doordat er grote verschillen zijn tussen Nederland en Vlaanderen wat de beschikbare gelden voor sommige initiatieven of instellingen betreft. Zo wordt de samenwerking tussen het Vlaams Theaterinstituut en het Theater Instituut Nederland gehinderd doordat de Vlaamse partner veel minder middelen heeft. Daarnaast bestaan er ook grote verschillen wat de subsidiereglementen en -methodes betreft. Daarom moet er een harmonisering komen van subsidies en subsidiereglementen. Bij het tot stand komen van nieuwe wet- of regelgeving in Nederland of Vlaanderen op de terreinen die onder het Cultureel Verdrag ressorteren, dient vooraf overleg te worden gepleegd met het buurland om na te gaan welke | |
[pagina 141]
| |
gevolgen er kunnen zijn voor de samenwerking. Met name in de grensstreek kunnen de gevolgen van uit elkaar groeiende wet- en regelgeving scherp voelbaar zijn. CVN hoopt dat op internationaal niveau - met name in de Europese Unie - mogelijkheden worden gevonden om Vlaanderen een rechtstreekse stem te geven. Momenteel is het zo dat op vele gebieden waar Vlaanderen exclusief voor bevoegd is, op Europees niveau via de Belgische vertegenwoordiging moet worden gesproken (dus in consensus met de andere gewesten of gemeenschappen in België). Deze situatie bemoeilijkt het gezamenlijk optreden van Nederland en Vlaanderen op het Europese terrein. Ook binnen België zijn de bevoegdheden op sommige terreinen (b.v. wetenschappelijk onderzoek; civiel effect van diploma's) nog verdeeld over de federale overheid en de gewesten of gemeenschappen. Dit bemoeilijkt de afspraken met het buitenland. De beide bewindslieden voor cultuur, B. Anciaux en R. van der Ploeg, die op de conferentie het woord voerden, brachten ook zelf een onderwerp naar voren: het ‘Nederlands-Vlaams centrum’ in Brussel. Het voorstel om in Brussel een op Europa gericht Nederlands-Vlaams informatiecentrum op te richten, werd jaren geleden herhaaldelijk geformuleerd. Het project wordt in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord genoemd, en op de conferentie pleitten beide cultuurministers voor een dergelijk centrum. CVN neemt zich voor hier een advies over te formuleren. | |
Taal en letterenHoewel in het Cultureel Verdrag geen sprake is van taal en letteren, achtte de commissie het toch nodig ter voorbereiding van haar conferentie een werkgroep ‘taal en letteren’ in te stellen. Deze beslissing leek op het eerste gezicht haaks te staan op het telkens herhaalde pleidooi dat Cultureel Verdrag en Taalunie juist uit elkaars vaarwater moesten blijven. In de praktijk vermeed de Commissie voor het Cultureel Verdrag problemen met de Taalunie door aan de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren te vragen invulling te geven aan de werkgroep Taal en Letteren op de Culturele Conferentie. Zo geschiedde, en de werkgroep beperkte zich tot het gebied van de letteren. Die letteren waren ook de reden waarom CVN het nodig had gevonden zich op Taalunie-terrein te begeven. Terwijl de Taalunie er wat de taal betreft in geslaagd is een geïntegreerd beleid tot stand te brengen, is dat op het gebied van de letteren veel minder het geval. Er zijn namelijk, zowel in Nederland als in Vlaanderen op lette- | |
[pagina 142]
| |
rengebied initiatieven blijven bestaan en zelfs nieuw ontstaan, die buiten het Taalunieverband opereren (Stichting Frankfurter Buchmesse, de literaire fondsen). Omdat de commissie bij sommige spelers enige aversie voelde t.o.v. de Taalunie, besloot zijzelf een forum aan te reiken en op die manier een brug te slaan tussen die organisaties en de Taalunie. De werkgroep Taal en Letteren pleit ervoor dat de subsidieregelingen voor literaire auteurs en vertalers op elkaar worden afgestemd. Het Vlaamse Fonds voor de Letteren, dat op 1 januari 2000 van start ging, moet nauw samenwerken met Nederland. Andermaal wordt het pleidooi voor een prijsbinding in het hele Nederlandse taalgebied herhaald. Dat het leenrecht in Vlaanderen nog altijd ter discussie staat en dat een regeling voor de sociaal-rechtelijke positie van schrijvers in Vlaanderen steeds wordt uitgesteld, blijven doornen in het oog van de werkgroep. Vastgesteld wordt voorts dat in de twee landen verschillende BTW-tarieven gelden, o.m. voor multimedia-producten. Deze producten moeten onder hetzelfde lage tarief worden gebracht. Het budget voor de leesbevordering moet in Vlaanderen worden verhoogd om op een evenwichtiger manier met Nederland te kunnen samenwerken. | |
Beeldende kunstenDe werkgroep Beeldende kunst en film wil dat de kunstvakopleidingen in Vlaanderen en Nederland beter op elkaar worden afgestemd en studenten en docenten uitwisselen. Wat de presentatie in het buitenland betreft, wordt gepleit voor een hernieuwing van de samenwerking voor biënnales waaraan beide gemeenschappen deelnemen. Naast Venetië wordt gedacht aan Sao Paolo, Sydney en Johannesburg. In het kader van collectiebeheer en behoud van hedendaagse kunstwerken, stelt de werkgroep voor een archief aan te leggen van toonaangevende kunstenaars die zijn vertegenwoordigd in museale collecties in Nederland en Vlaanderen. Het idee wordt geopperd om een museumjaarkaart te maken die in Nederland en Vlaanderen geldig is. De Nederlandse en Vlaamse instituten voor animatiefilm, NIAF en BAC, hebben een gemeenschappelijk projectvoorstel voor een verdergaande vorm van samenwerking. Die samenwerking kan o.m. leiden tot het uitgeven van een gezamenlijk tijdschrift. | |
PodiumkunstenDe belangstelling voor het Vlaamse theater was in Nederland zeer groot in de jaren tachtig. Men sprak van ‘de Vlaamse Golf’. Ook vandaag blijven heel wat Vlaamse acteurs en regisseurs aan het werk in het Noorden. De optredens van Vlaamse gezelschappen in Nederland lijken echter terug te lopen. In ieder geval wordt de afzet van voorstellingen gehinderd door b.v. verschillen in overheidssubsidiëring, waardoor Vlaamse gezelschappen hogere uitkoopsommen moeten vragen. De + 5-regeling in Nederland verleidt Nederlandse schouwburgen ertoe veeleer Nederlandse dan Vlaamse gezelschappen te programmeren. Ook verschillen inzake belastingen, bedrijfsvoorheffing, sociale zekerheid, pensioen en werkloosheidsvergoedingen vormen een belemmering. De werkgroep Podiumkunsten is een buitenbeentje tussen de werkgroepen van het Cultureel Verdrag. Het is immers de enige werkgroep die een permanent karakter heeft en adviezen verstrekt m.b.t. de toewijzing van subsidies aan projecten. De werkgroep wil het huidige subsidiesysteem, gericht op uitwisselingen en incidentele voorstellingen, vervangen door de subsidiëring van ‘premièreplekken of vuurtorens’. Het gaat om een tiental speelplekken, die er zich specifiek op toeleggen toneel van over de grens te brengen en daarbij een modelfunctie vervullen. De Vlaamse en Nederlandse jeugdtheaterprijzen worden samengevoegd. De werkgroep wil meer middelen voor de subsidiëring van vertalingen van theaterteksten van Nederlandse en Vlaamse auteurs. | |
Sociaal-cultureel werk en welzijnDe Commissie voor het Cultureel Verdrag heeft het begrip ‘welzijn’, dat uitdrukkelijk in het nieuwe verdrag staat vermeld, mede om praktische redenen verengd tot ‘sociaal-cultureel werk’. Achteraf is gebleken dat de commissie hier te licht overheen is gegaan. In de Memorie van Toelichting voor de Nederlandse Tweede Kamer wordt duidelijk gesteld dat met welzijn niet alleen volwassenenvorming en jeugdwerk worden bedoeld, maar ook ‘ouderen-, gehandicapten- en minderhedenbeleid’.Ga naar eindnoot4 Ook in de resolutie die het Vlaams parlement eenparig aannam op | |
[pagina 143]
| |
19 februari 1997 wordt welzijn uitdrukkelijk genoemd: ‘ook dient rekening gehouden te worden met de problematiek op het terrein van het welzijnsbeleid, een domein dat nu heel duidelijk valt onder het Verdrag’.Ga naar eindnoot5 Door de jaren heen is de manier waarop het sociaal-cultureel werk in Vlaanderen en in Nederland is georganiseerd en gestructureerd behoorlijk gaan uiteenlopen. In Nederland is men meer gedecentraliseerd gaan werken dan in Vlaanderen. Wat in Vlaanderen op het (landelijke) niveau van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt geregeld, is in Nederland vaak aan de gemeenten toevertrouwd. De beleidsverantwoordelijken zitten in andere departementen in Vlaanderen en Nederland. Door deze verschillen is het moeilijk om de juiste tegenhangers of gesprekspartners te vinden in het buurland. De aansluiting van welzijn, cultuur en educatie ligt anders in beide landen. | |
MediaDe Nederlandse Wereldomroep (RNW) startte op 1 juli 1997 met tv-uitzendingen via de satelliet, gericht op het buitenland. De VRT leverde hiervoor van het begin af aan enkele programma's aan. In 1998 kreeg de zender de naam Het Beste van Nederland (BVN). Er waren dagelijks uitzendingen tussen 19 u. en 24 u., gericht op Nederlandstaligen in Europa. BVN was zelfs te zien in Litouwen, Wit-Rusland, Finland, Noorwegen, Syrië, Israël, Egypte, Marokko en Tunesië. Nadat de Commissie voor het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland in het najaar van 1998 een advies had uitgebracht aan de beide regeringen, besliste de toenmalige Vlaamse minister-president L. van den Brande dat Vlaanderen zou deelnemen aan het satellietproject. Daarvoor werd alvast twee keer 35 miljoen BEF (±1,9 miljoen gulden) gereserveerd voor 1998 en 1999. Met de extra middelen uit Vlaanderen kan BVN sedert 1 september 1999 ook ontvangen worden in Noord-Amerika, Canada en de Cariben. De uitzendingen starten nu ook om 18 u. i.p.v. 19 u. Per 1 september 1999 trad de VRT toe tot het samenwerkingsverband en heeft ze ook zitting in de raad van bestuur van BVN. ‘BVN’ staat voortaan dan ook voor ‘Het Beste van Vlaanderen en Nederland’. De werkgroep Media wil dat de satellietzender BVN, ook na de door de Vlaamse regering vooropgestelde proefperiode van twee jaar, wordt voortgezet als een gezamenlijk Nederlands-Vlaams project. Het zendbereik moet worden uitgebreid tot (Zuidelijk) Afrika. De educatieve mogelijkheden van BVN moeten worden bestudeerd, zodat de zender een groter nut kan hebben voor b.v. de docentschappen Nederlands aan de buitenlandse universiteiten. Ook de mogelijkheden van Internet moeten in dit verband worden bestudeerd. De stelling dat het een van de hoofdtaken van BVN moet zijn om de Nederlandse taal en cultuur te presenteren aan (niet-Nederlandstalige) buitenlanders, kreeg tegenwind. Volgens de BVN-verantwoordelijken kan het huidige BVN dat niet aan. Een heel ander concept en veel meer middelen zouden daarvoor nodig zijn. Hoewel Nederland en Vlaanderen heel wat televisie-coproducties maken, valt op dat sommige producties die het in het ene land uitstekend doen, in het andere land maar matig worden gewaardeerd. Windkracht 10 is daar een voorbeeld van. Een aspect dat hierin een rol speelt, blijkt de taal te zijn. Nederland ondertitelt de Vlaamse acteurs. Dat gebeurt niet alleen als die een Vlaams dialect spreken, of een tussentaal (‘Schoon Vlaams’), maar vaak zelfs als ze algemeen Nederlands spreken. Zelfs de klankkleur vormt dus blijkbaar een hinderpaal wat de toegankelijkheid betreft. Er zijn echter ook voorbeelden van programma's die het wel goed doen aan beide kanten van de grens (b.v. Tien voor Taal). Misschien heeft dat te maken met het competitie-element en met het onderwerp (taal). De Commissie wil onderzoek laten verrichten naar de achterliggende factoren die de toegankelijkheid van Nederlandse producties in Vlaanderen en Vlaamse producties in Nederland nadelig beïnvloeden. Een aanvraag van regionale omroepen om grensoverschrijdende televisie te maken in de Euregio Scheldemond, met de financiële steun van het Interreg II-programma, werd door de Vlaamse overheid afgewezen. CVN wil hier zo nodig het wetgevend kader laten wijzigen. Over de wenselijkheid van een cultureel themakanaal, gericht op Nederland en Vlaanderen, dat actuele informatie brengt over cultuur, kunst en samenleving in Nederland en Vlaanderen, werd de werkgroep het niet eens. Sommigen vrezen dat de aandacht van de ‘gewone’ omroepen voor cultuur erdoor zal afnemen. Aan de samenwerking op het gebied van de | |
[pagina 144]
| |
schrijvende pers besteedde de werkgroep vrijwel geen aandacht. Wel wordt geconstateerd dat Nederlandse en Vlaamse dagbladen, weekbladen en tijdschriften artikelen uitwisselen, copyrightakkoorden hebben en stageplaatsen ter beschikking stellen voor de buren. De Nederlandse ambassade in Brussel bereidt een uitwisselingsproject voor, waarbij journalisten gedurende een paar maanden op een redactie in het buurland gaan werken. | |
Onderwijs en wetenschapHeel wat Nederlandse leerlingen en studenten volgen les in Vlaanderen. In het schooljaar 1997-1998 waren dat er 17.884.Ga naar eindnoot6 Voor elke Vlaamse ‘schoolpendelaar’ die in 1998 richting Nederland trok, gingen 25 Nederlanders naar Vlaanderen.Ga naar eindnoot7 De Vlaams-Nederlandse samenwerking op het terrein van het onderwijs en de wetenschappen is in de jaren negentig versterkt. Er zijn vele voorbeelden van samenwerkingsovereenkomsten tussen Nederlandse en Vlaamse universiteiten of hogescholen. De Universiteit Maastricht en het Limburgs Universitair Centrum stelden gemeenschappelijke studierichtingen in en willen zelfs fuseren tot een heuse transnationale universiteit. Een idee dat bij de andere universiteiten niet op gejuich wordt onthaald. In Caïro hebben Nederland en Vlaanderen alvast besloten een gemeenschappelijk Vlaams-Nederlands Instituut voor Archeologie en Arabische studiën te financieren. Het Platform Onderwijs Nederlands (PON) werd in 1995 door de Nederlandse Taalunie opgericht. Het PON heeft tot doel de kwaliteit van het onderwijs Nederlands te verbeteren. Daartoe worden netwerken uitgebouwd op het gebied van lerarenopleidingen en onderzoekscentra. Op alle niveaus wordt gebruikgemaakt van elkaars deskundigheid door de wederzijdse deelname aan commissies. Zo maken 59 Nederlandse wetenschappers deel uit van commissies van het Vlaams Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO). Voor de werkgroep Onderwijs en Wetenschap moet de wederzijdse erkenning van credits en diploma's een automatisme worden. Nog steeds is het zo dat sommige Nederlandse opleidingen in Vlaanderen niet worden erkend en omgekeerd. Dat is beschamend. Al sinds 1946 werd hier in de schoot van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag aandacht aan besteed. Jarenlang was een subcommissie met het probleem bezig. Tot die subcommissie in het begin van de jaren negentig werd opgeheven, omdat men dacht dat de Europese eenmaking het probleem vanzelf zou oplossen. Vandaag bestaat het nog steeds. | |
BesluitDat er voor de verschillende terreinen waarop Nederland en Vlaanderen samenwerken knelpunten en aanbevelingen worden geformuleerd, is niet nieuw. Tussen 1981 en 1995 werden algemeen-Nederlandse congressen georganiseerd door de stichting Algemeen-Nederlands Congres (ANC). Hoe onderbouwd ze ook waren, al te vaak bleven de aanbevelingen dode letter. De overheden klapten beleefd in de handen, en gingen vervolgens over tot de orde van de dag. Sommige ervaren rotten in de Nederlands-Vlaamse samenwerking zijn dan ook sceptisch en vragen zich af waarom de kansen op realisatie nu groter zouden zijn dan in de voorbije decennia. Dat enkele aanbevelingen vrij zwak geformuleerd werden, verontrust hen. Sommige aanbevelingen zijn inderdaad niet meer dan vrome wensen. Andere zijn echter vrij concreet. CVN heeft ernaar gestreefd niet alleen deskundigen uit de particuliere sector in de werkgroepen op te nemen, maar ook ambtelijke verantwoordelijken en anderen die nauw bij de uitvoering op het terrein betrokken zijn. Sommigen van hen hadden dus ‘belangen’ te verdedigen. Dat zij aan het voorbereidende proces hebben deelgenomen, zal ongetwijfeld de lat in enkele dossiers lager hebben gebracht, maar hun aanwezigheid en inbreng verhogen meteen ook de kansen op realisatie van de aanbevelingen. Ze zaten immers ‘mee in het bad’. Opvallend was ook dat zowel in de werkgroepen als op de slotzitting een relatief groot aantal personen aanwezig waren die niet gewend zijn de traditionele Vlaams-Nederlandse ontmoetingen bij te wonen. Voor de commissie zelf is het van levensbelang dat op de verschillende terreinen op korte en middellange termijn concrete realisaties tot stand komen. Mochten die uitblijven, dan is het cultureel verdrag ten dode opgeschreven. Die vrees is vandaag echter ongegrond. De commissie blijkt te beschikken over behoor- | |
[pagina 145]
| |
lijk wat krediet bij de politieke en ambtelijke overheden. Al in de eerste maanden van haar bestaan heeft de commissie de gezamenlijke deelname van Nederland en Vlaanderen aan de Londense Boekenbeurs in 1999 en de Vlaamse deelname aan de satellietzender BVN veilig kunnen stellen. Toch zal de commissie in de nabije toekomst haar positie op het veld preciezer moeten bepalen. Zo moet zij uitmaken of zij uitsluitend een adviesorgaan wil zijn voor de regeringen, of ook zelf initiatieven zal nemen, activiteiten zal ontplooien en wil participeren in activiteiten van derden. De vraag van organisaties en instellingen naar steun - logistiek en financieel - van de commissie neemt immers toe. Hoe zal de commissie hiermee omspringen? En een stap verder: is het zinvol dat budgetten waarover de respectieve administraties beschikken om Nederlands-Vlaamse initiatieven te ondersteunen, naar de commissie worden overgeheveld? De commissie is hier geen vragende partij, maar deze vorm van ‘afstandelijk beleid’ zou voor de overheden een aantal voordelen hebben en zou voor ‘het veld’ een vereenvoudiging van de procedures met zich mee kunnen brengen. De commissie zelf zou aan belang winnen als actief medespeler op het terrein van de samenwerking.
Wilfried Vandaele
|
|