De Vlaamse Vertegenwoordiging in Den Haag.
Vertegenwoordiging in Den Haag feestelijk geopend door Minister-President Patrick Dewael. Na Wenen (1995) is dit de tweede Vertegenwoordiging met een drievoudige functie: een combinatie van diplomatieke missie, dienst voor buitenlandse handel en dienst voor toerisme. Op deze manier worden een aantal diensten van de deelstaat Vlaanderen in Nederland gegroepeerd. De uiteindelijke installatie van deze Vertegenwoordiging, met aan het hoofd Jos Aelvoet, is het resultaat van de inspanningen van de vorige Vlaamse regering onder Luc van den Brande. Dewael wees er in zijn toespraak op dat deze Vertegenwoordiging perfect aansluit bij het exclusieve verdragsrechtelijke kader dat Vlaanderen en Nederland in 1995 hebben opgezet. Hij stelde voor dat ‘in de toekomst maximaal van deze mogelijkheden gebruik gemaakt wordt om de vruchtbare Vlaams-Nederlandse dialoog op de verschillende terreinen ook in dit pand verder te laten bloeien’.
De Vlaamse Vertegenwoordiging, Koninginnegracht 86, NL-2514 AJ Den Haag tel. + 31 70 416 81 01 / fax + 31 70 416 81 03
•
Voor de reeks Europa Erlesen, volgens de uitgevers een serie boeken die bijdragen tot een nieuwe literaire cartografie van Europa voor de 21ste eeuw, bloemleesde Carel ter Haar, docent Nederlands te München, een reeks teksten over Amsterdam. Hij noemt het resultaat een verticale reis door de tijd, die een horizontale impressie biedt van de ‘breedte’ van het stadsleven. Naast in het Duits vertaalde fragmenten uit het werk van oude en nieuwe, levende en dode auteurs uit de Nederlandse literatuur als Vondel, Nescio, Multatuli, Theun de Vries, W.F. Hermans, Judith Herzberg, A.F.Th. van der Heijden en Arnon Grünberg, putte Ter Haar met auteurs als Hans Magnus Enzensberger en Paul Auster ook uit de wereldliteratuur voor zijn collectie. Hij laat Klaus Mann aan het woord en deze heeft het over de geur van Indische specerijen, statige herenhuizen, de bedaarde wijsheid van Spinoza, ‘Rembrandt-Licht’, ‘Wasserstrassen’, schaatsers, fietsers, uitstekende kranten, musea en Bols. Een lyrische impressie van een gastvrije stad - we schrijven de vroege jaren dertig - waar uit Duitsland verdreven auteurs met open armen worden ontvangen door het plaatselijke uitgeversheir. Mann moet zelfs vaststellen dat men in ‘diesem niederdeutschen, etwas kehligen Idiom’ elegant kan converseren en dat de Nederlandse literatuur verder reikt dan Van Eedens Kleine Johannes en Multatuli's Max Havelaar - de enige twee Nederlandse boeken die men in Duitsland vrij goed kende.
Ook buitenlandse auteurs uit het minder recente verleden komen aan bod. Heinrich Heine vertelt over een theatervoorstelling die hij in Amsterdam bijwoont. Het stuk is gebaseerd op de fabel van de Vliegende Hollander, ‘der ewige Jude des Ozeans’. Heines aandacht wordt echter al gauw afgeleid door een ‘wunderschöne Eva’ op het balkon, die hem niet de helft van een appel aanbiedt, maar wel de schillen op zijn hoofd laat vallen. Volgt een ode aan haar ‘weichen vollrosigen Mädchenlippen’, waarvan hij haar te kennen geeft dat het hem grote voldoening zou schenken ze te mogen kussen. Waarop ‘Eva’ spontaan antwoordt: ‘Bei Gott, Myn Heer, das ist ein guter Gedanken’. Alweer die Nederlandse gastvrijheid.