‘Diep in het bos’ van Dick van der Harst en Eric de Volder, door Het muziek Lod - Foto Patrick de Spiegelaere.
oorsprong in het Duits de naam ‘instrumentales Theater’ kreeg. Voor vocalisten is het evident dat zij kunnen acteren: zij zijn de zangers, die zingende acteurs worden op het operapodium. Voor instrumentisten is het acterende of bewegingselement echter helemaal niet evident. Vandaar dat met het verdwijnen van het extreme experiment na de jaren zestig, het muziektheater als ‘instrumentales Theater’ ook verdwenen is. ‘Muziektheater’ heeft tegenwoordig een nieuwe eigentijdse betekenis: het dekt als term elke vorm van muziek, waarmee een visueel-scenisch gegeven verbonden is. Daarbij kunnen de muzikanten nog altijd acteurs zijn, maar dat hoeft helemaal niet meer.
Kameropera en muziektheater zijn tegenwoordig in een open betekenis als synoniemen te beschouwen. Heel vaak grijpen ook dansgroepen de mogelijkheid aan om met musici live te werken: een solist, een strijkkwartet of een andere kleine bezetting op het podium naast, tussen en rond de dansers, waarom niet. Er kan een letterlijke interactie tussen de dansers en de musici ontstaan, visueel en auditief. Maar dit is natuurlijk een beetje potsierlijk: ik stel het alsof nu de dansers ‘ontdekken’ dat ze met musici live kunnen werken. Eigenlijk moet ik stellen dat dansers de ‘economische oplossing’ hebben kunnen kiezen van de bandopname (plaat, cd of een andere drager) in de 20ste eeuw, terwijl ze vroeger, toen die dragers niet bestonden, natuurlijk verplicht waren om met live musici te werken en dat als een evidentie beschouwden. Muziektheatraal werken bepaalde dingen dan wel als dubbele bodem. Een voorbeeld hiervan vinden we in de recente productie van Michèle-Anne De Mey Un jour la nuit, waarin ze een toneelspeler mee laat dansen met de professionele dansers, houterig en hoekig in contrast. Ze laat diezelfde toneelspeler ook accordeonspelen leren en als een dilettant proberen Mahlerthema's uit zijn instrument te krijgen (in een soort negatieve esthetiek, of om het mooier te zeggen, een esthetiek van het naïeve). De hele voorstelling is gebaseerd op de Lieder eines fahrenden Gesellen en op de Eerste Symfonie van Mahler, die dan natuurlijk op band opgenomen, voluit en met groot orkest klinken.
Er zijn verschillende organisatoren in Vlaanderen, die regelmatig kameropera's en evenementen met muziektheater programmeren, zoals deSingel (Antwerpen), De Rode Pomp (Gent), en andere. De echte platforms waarop muziektheater en kameropera aan bod komen, zijn Transparent (Antwerpen), Walpurgis (Brussel), Het Muziek Lod (Gent) en Opera Mobile (Antwerpen). Ik noem ze graag ‘platforms’, omdat ze zo mobiel zijn: het zijn geen vaste gezelschappen, het zijn geen strikte organisaties, maar bijzonder soepel werkende ‘ensembles’ in steeds wijzigende bezettingen en situaties. Voor hen betekent het realiseren van muziek-theaterstukken niet zozeer een fenomeen van ‘reproductie’, maar een fenomeen van experiment. Met ‘reproductie’ bedoel ik dat we de opera meestal opvatten als een compositie uit het verleden, die muzikaal ongewijzigd herhaald wordt, maar op een scenisch nieuwe wijze wordt uitgewerkt. Dat heeft mij altijd verwonderd aan het fenomeen opera: aan de muziek raakt men niet, met het grootste respect voor het geschrevene, maar het scenische, het visuele moet telkens aangepast worden aan de smaak, aan de mode en aan de tijdgeest. Voor de genoemde gezelschappen of platforms betekent muziektheater veel meer een veld van productie, van het voortdurend creëren van nieuwe stukken, veel meer dan het herhalen van een bekend en bestaand repertorium uit het nabije of verre verleden.