eigen zeggen raakt hij de viool niet meer aan, maar helemaal waar is dat niet want in december 1999 stond hij nog genoteerd voor een Beethovenrecital in de Amsterdamse Kleine Zaal van het Concertgebouw.
Het bloed kruipt, nietwaar.
Metamorfose van uitvoerend musicus tot orkestleider is natuurlijk niet uniek. Daniel Barenboim, Vladimir Askenazy, Placido Domingo, Dietrich Fischer Dieskau en Jehudi Menuhin gingen hem voor maar niemand van hen brak op zo jonge leeftijd rigoureus met een bestaande carrière om een nieuwe pijlsnel op te bouwen. Zelf zegt hij over het succes van de recente periode: ‘Af en toe dirigeerde ik op verzoek het Concertgebouw Kamerorkest, waarin allemaal vrienden uit het grote orkest zitten. Het liet me niet meer los. Een paar jaar later heb ik les genomen van André Presser die een grote ervaring heeft, vooral als balletdirigent. Ik werd hier en daar gevraagd, maakte toen een toernee met de Berliner Symphoniker en kwam daarmee ook in Amsterdam. Toen ging het heel vlug. Ik heb vaak aan Edo de Waart gedacht die in een interview zei: dirigeren kun je niet leren, dat moet je doen.’
Zeventien jaar zat Jaap van Zweden, bij de aanvang als jongste concertmeester in de geschiedenis van het orkest, aan de eerste lessenaar. Grote dirigenten als Kondrashin, Haitink, Giulini, Harnoncourt, Bernstein en Chailly heeft hij op centimeters afstand kunnen gadeslaan.
Bernsteins souplesse moet grote indruk op de jonge Van Zweden hebben gemaakt. Wie de laatste tijdens zijn optreden met het London Philharmonic gadesloeg, werd verrast door de jazzy bewegingen van zijn linkerschouder, een typisch Bernstein-gebaar. Van Zweden voorts over zijn werken met orkesten: ‘Een dirigent die zelf uit een orkest komt, heeft automatisch een voorsprong. Hij spreekt de taal van de musici en kent hun gevoeligheden. Ik zal nooit de fout maken bij een voor mij nieuw orkest te beginnen met twintig keer aftikken omdat iets me niet zint. Allereerst een stuk helemaal doorspelen is mijn devies’ (interview in de Haagsche Courant). Dat was trouwens ook altijd het devies van Haitink, van wie Van Zweden zegt: ‘Hij is nog altijd mijn chef. Ik houd van hem, net zoals ik, op een heel andere manier, ook van Bernstein hield’.
De Amsterdamse Van Zweden studeerde als violist bij Davina van Wely in Amsterdam en bij Dorothy Delay in New York. Hij won het bekende Oskar Back Concours toen hij zeventien was en werd twee jaar later al concertmeester van het Koninklijk Concertgebouworkest. Met de onlangs overleden Victor Liberman waren zij de opvolgers van het duo Herman Krebbers en Theo Olof. Zijn intense muzikaliteit, grote collegialiteit en het vermogen aanvoerder te kunnen zijn, stempelen hem tot een markante figuur. Een groot gevoel voor marketing en publiciteit hielpen hem bij het samenwerken met platenmaatschappijen. Met dit alles legde hij een perfect fundament voor zijn verdere activiteiten.
Jan Rubinstein