jaren verschenen in Documenta, Yang en Nieuw Wereldtijdschrift - die de auteur hier samengebracht heeft. Het gaat hier immers niet om theaterkritiek of om voorstellingsanalyses. Deze opstellen presenteren eigenlijk intellectuele gesprekken met de productie die het uitgangspunt is en met andere auteurs. Het zijn dus essays waarin Pieters' geest zich vrij beweegt.
De associatie die hij zelf maakt tussen Shakespeares The Tempest en het beeld Nagelboot van Anselm Kiefer kenmerkt Pieters' werkwijze, die voortdurend verbindingslijnen zoekt tussen kunst, literatuur en het werk van allerlei hedendaagse denkers. Zijn opstellen cirkelen uiteindelijk rond enkele centrale aandachtspunten, zoals de functie van de kunst, de verhouding kunst-werkelijkheid en de taak van de criticus. Deze theoretische vragen worden echter behandeld in verband met het werk van markante theaterkunstenaars of - groepen als Theatergezeschap Stan, Heiner Müller, Jan Lauwers, Peter Sellars, Guy Cassiers en het tweespan Tom Lanoye - Luk Perceval. De producties zelf zijn voor Pieters het uitgangspunt voor verdere beschouwingen. Ten hoogste kiest hij een bepaalde passage of een cruciale scène, waarmee hij tot de kern van de geboden interpretatie tracht door te dringen. Het nadeel van deze benadering is dat de lezer hier geen beeld krijgt van de totaliteit van een productie en evenmin van het effect ervan op het publiek. Het voordeel is echter dat hij samen met de auteur de betekenis en relevantie van bepaalde opvoeringen of kunstenaars aftast en eveneens een aantal wezenlijke vragen naar de aard en functie van het hedendaags theater onder de loep neemt.
Het zou wellicht tegen de opvattingen van Jürgen Pieters zelf ingaan, indien we uit zijn beschouwingen een bepaald concept van theater zouden afleiden. Toch denk ik dat een ‘theater van de confrontatie’ dicht in de buurt komt van wat hij als interessant theater beschouwt. Het kan gaan om confrontatie van ideeën en opvattingen (i.v.m. Peter Sellars bijvoorbeeld),om het botsen van verschillende werkelijkheden of om de confrontatie van traditionele en nieuwe media
Needcompany, ‘Snakesong. Le voyeur’ (1994) in een regie van Jan Lauwers.
(het gebruik van video bijvoorbeeld). Het theater is niet zozeer gebaseerd op nabootsing, maar schept bovenal een nieuwe werkelijkheid. Met Peter Brook en andere denkers huldigt Pieters wat hij ‘een esthetica van de gebeurtenis’ noemt. Het hoeft niet te verwonderen dat bij deze visie het werk van Shakespeare, of bepaalde producties ervan, vaak het centrale referentiepunt vormt. Een van vele interessante associaties die de auteur maakt, is het parallellisme tussen Peter Sellars' beruchte
Merchant of Venice - de productie die inspeelde op de rassenrellen in Los Angeles - en de vitale, kritische functie die het Elizabethaanse theater, volgens Steven Mullaney althans, aan zijn marginale positie ontleende.
Hoog ingeschat wordt het werk van Jan Lauwers. Wat Pieters bijzonder waardeert, is dat deze kunstenaar met name de traditioneel mimetische opvatting van theater ter discussie stelt.
De in deze bundel uitgewerkte meningen en bedenkingen roepen soms vragen op, maar dat was allicht de bedoeling. In het opstel over Müllers productie van Der aufhaltsame Aufstieg des Arturo Ui, met Martin Wuttke in de hoofdrol, heb ik het wel moeilijk met de bewering dat de Brechtiaanse vervreemding zich alleen tussen bühne en publiek afspeelt. Brecht spreekt immers herhaaldelijk over de afstand tussen de acteur en zijn rol. Door middel van de ‘Durchkältung’ moet de vertolker de traditionele identificatie tegengaan.
Jürgen Pieters' essays zijn a.h.w. veelstemmige teksten, waarin kunstenaars en denkers als Barthes, Foucault, Fredric Jameson, Bakh-