Leonard Nolens (°1947) - Foto Cine Filmhome.
Uit mijn gezicht, laat mij niet los! En praat met mij!
Ik ben een vlieger aan het touwtje van uw stem.
De dichter, die de vijftig gepasseerd is, beseft dat ook hijzelf voorbijgaat. De confrontatie met de eigen sterfelijkheid wordt nog aangescherpt door het overlijden van Herman de Coninck, aan wie een hele cyclus is gewijd. Nolens ziet in diens dood een voorafspiegeling van zijn eigen einde:
Ik ijsbeer door kamers, probeer
Dag Herman, wij zijn dus zover.
Het voorbijgaan van de tijd en van mensen voedt Nolens' inmiddels beroemde melancholie. Typerend daarvoor zijn de vier gedichten die hij als fado's aanduidt. Toch klinkt de poëzie van Nolens niet echt zoals de Portugese klaagzangen, daarvoor is zij te veel doordrongen van een Noordse rationaliteit, die bijwijlen zelfs koud en berekenend aandoet. In de gedichten over De Coninck (die trouwens is gestorven in Lissabon, de stad van de fado) verwerkt Nolens bijvoorbeeld een aantal nogal overspannen bespiegelingen over tijd en vergankelijkheid:
Ik zeg dat hier in de verleden tijd.
Een andere hebben wij niet.
Ook de toekomst is een stokoud woord
Waarin de dood ons heeft vertaald:
Bovendien is de dichter zo nadrukkelijk aanwezig dat zijn rouw de dode haast van het toneel verdringt:
Ik heb je nooit gemist. Ik doe dat nu.
Anderen waren allicht intiemer met jou
Dan ik, maar dat was in andere kamers
Dan deze, en dit hier is andere praat
Het sterkste gedicht uit de in memoriam-cyclus is dan ook dat waarin De Coninck het meest nadrukkelijk aanwezig is en waarin de tegenstelling tussen dood en leven beeldend wordt uitgewerkt via die tussen afvallen en eten: ‘Ook bij leven kon jij goed gewicht verliezen. / Vermageren was een helder teken van doodgaan.’ (Oostduinkerke, 4) Hier slaagt Nolens er wel in om een mediterrane fado-sfeer te creëren, waarin dood en hitte samengaan:
De lege straten sleuren zich tussen de huizen
Naar het plein, de stilte nadert het kookpunt.
En alleman gaat aan tafel tijdens je dood.
De elegie voor Herman de Coninck is in zekere zin de opponent van de parodiërende schimpdichten op Hugo Claus uit En verdwijn met mate.
De cyclus ‘Bres’ uit die bundel krijgt hier eveneens een vervolg. ‘Bres II’ bevat heel wat sterkere en meer evenwichtige poëzie dan de rest van Voorbijganger. In acht gedichten, die ondanks de wij-vorm toch tamelijk onpersoonlijk aanvoelen, schetst Nolens de angst en onzekerheid van een groep soldaten. Eten is opnieuw een topos:
Wij horen ginder in de verte, achter
De verste verte horen wij honger lopen
Van blote, magere mensen. (Bres II, 1)
Nolens' formele dada's, die soms potsierlijk zijn, slagen hier wel, zeker omdat de dichter ze