De bliksem als bondgenoot.
Het getemperd surrealisme van Charlotte Mutsaers.
‘Hazepeper’, ‘hanegeschrei’, ‘kersebloed’, ‘paardejam’ en nu ook nog ‘zeepijn’. Het lijken wel lyrische scrabble-woorden met een lichtjes krankzinnige inslag. Het zijn allemaal titels van essaybundels die werden bijeengeschaatst door één van de meest markante auteurs van het moment, ook al opereert ze met haar essays in de marge van het grote literaire bedrijf. Charlotte Mutsaers is een verbale trapezekunstenares die niet alleen virtuoze nummertjes opvoert in Het circus van de geest, zoals haar debuut heette, maar die ook écht iets te zeggen heeft. Die combinatie van poëtische schoonschrijverij en prozaïsche ernst is zeldzaam in de Nederlandse literatuur. Mutsaers heeft een flair voor eigenaardige invallen die ze echter, als puntje bij paaltje komt, in de pas laat lopen van haar Hollandse nuchterheid. Ze vertegenwoordigt in haar ééntje de surrealistische school in de Nederlandse letteren op een manier die voor iedereen aanvaardbaar is. Eindelijk nog eens de verbeelding aan de macht maar dan wel met mate, want Mutsaers is te laconiek om zich al te ver op sleeptouw te laten nemen door haar eigen bravoure.
Zeepijn heet de meest recente collectie van haar eigenzinnig beelddenken. Het beeld van de den of pijnboom, zoals die soms aan zuidelijke zeeoevers groeit, is deze keer de vonk die Mutsaers in een draaikolk van denkexperimenten meesleurt die allemaal gegroepeerd zijn rond dennenbomen en zeegolven. Het is niet alleen een uitnodigend prentje van een maritieme boom, maar ook een concreet hebbedingetje dat de verbeelding van Mutsaers doet ontploffen. Tijdens het flaneren in haar geliefde Oostende stoot ze op een zout-, peper-
Charlotte Mutsaers(°1942).
en mosterdstel in de vorm van een vis dat versierd is met een dennentakje. Dit rendezvous tussen zee en pijnboom is het signaal voor zesendertig miniatuurtjes die allemaal cirkelen rond de obsessie van Mutsaers' geliefde schrijvers voor de wereld van dennenbos en zeelandschap. Door op zoek te gaan naar de betekenis van den en zee in het oeuvre van verwante zielen, houdt Mutsaers tegelijk een pleidooi voor een sensitieve literatuur die via het concrete detail uitzicht biedt op weidse horizonten. Vooral de
quantité négligeable van dingen of schrijvers die normaliter over het hoofd wordt gezien, wijst voor Mutsaers de weg naar goddelijke honing.
In een kokette correspondentie met Eric de Kuyper, die oorspronkelijk in Ons Erfdeel verscheen (1998, jaargang XLI, 2, pp. 163-176), heeft Mutsaers het over haar strategie van de nauweblik: ‘Hoe beperkter zijn blikveld, hoe beter. Hoe meer obstakels erin staan, hoe beter. (...) Hij zal altijd willen achterhalen welk geheim die voorwerpen verbindt, wat hun samenhang is.’ (p.99). In plaats van direct de zee te willen overschouwen en zich te verliezen in esthetiserende bespiegelingen à la De Kuyper, vindt Mutsaers het veel natuurlijker om eerst de confrontatie aan te gaan met wat vlakbij is en vaak in de weg staat van de zogenaamde panoramische blik. Ze sart De Kuyper door hem ervan te verdenken de palmboompjes die hij in exotische locaties zo