| |
| |
| |
Peter Rogiers, ‘Zonder titel’, 1995, kunststof.
| |
| |
| |
Uit de twee werelden van Peter Rogiers
Marc Ruyters
werd geboren in Antwerpen in 1952. Studeerde rechten aan de U.I. Antwerpen. Is als journalist in de sector ‘kunst en cultuur’ vast verbonden aan de krant ‘De Financieel-Economische Tijd’. Schreef ook verschillende scenario's voor diverse TV-programma's en publiceerde ‘Hedendaagse beeldhouwers in Nederland en Vlaanderen’ (samen met E. Stegeman, 1998).
Adres: Koning Albertlei,
B-2650 Edegem.
Hoe bedreigd is de hedendaagse beeldende kunst? We bedoelen: dié hedendaagse, actuele beeldende kunst van jonge kunstenaars die nieuwe artistieke wegen en uitdagingen zoeken en (nog) niet door het systeem ingekapseld zijn? In de kwaliteitskranten krijgt het genre een klein plekje toebedeeld, dat vaak wordt volgeschreven door humorloze dames en heren. In de andere media, de allesverpulpende televisie op kop, wordt dergelijke kunst alleen als een curiosum getoond, als iets waar je in de eerste plaats om kunt lachen.
Daartegenover staat, zult u zeggen, het curiosum dat elke Europese stad met meer dan een half miljoen inwoners tegenwoordig haar ‘museum voor hedendaagse kunst’ moet hebben; dat, om het bij Vlaanderen te houden, een museumdirecteur als Jan Hoet een hele BV is; dat elke zich respecterende cultuurminister vindt dat ‘jonge kunstenaars gesteund moeten worden’ en dat daarvoor een ‘financiële inhaalbeweging’ hoog op de agenda staat.
De paradox ligt ook elders: terwijl het beeldende kunstonderwijs steeds meer op volle toeren begint te draaien, te beginnen met de kunsthumaniora's, en dus steeds meer ‘kunstenaars’ op de arbeidsmarkt uitzet, zijn er steeds minder mogelijkheden voor jonge beeldende kunstenaars om écht aan de bak te komen. Galeries die nog in ‘jong talent’ willen investeren worden steeds zeldzamer; de in hoge tonen bezongen musea houden zich, uit de aard van hun opdracht, vooral bezig met ‘oudere’ hedendaagse kunst, met kunstenaars dus die hun waarde al bewezen hebben; het fenomeen van de kunsthallen, plekken die jonge kunstenaars de kans geven om een serieus project uit te werken, is in Vlaanderen schier onbestaande. Alleen instellingen als het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle (met de nieuwe curator Edith Doove), de Kunsthalle Lophem in Zedelgem (met curator Roland Patteeuw, die een
| |
| |
Peter Rogiers, ‘Zonder titel’, 1996, 186 x 200 x 140 cm., mixed media, courtesy Xavier Hufkens.
Europees samenwerkingsverband rond gelijkgezinde organisaties opbouwt), Hal in Antwerpen, Etablissements d'en Face in Brussel en nog wat andere, proberen jonge kunstenaars en hun publiek een actueel kunstforum te bieden. Of de kunstenaars moeten het zelf organiseren, zoals gebeurt bij het NICC in Antwerpen.
Het actuele kunstmilieu moet zichzelf dus beschermen om te overleven. De breuk met het ‘grote publiek’ heeft haast onvermijdelijk gezorgd voor een gesloten wereldje, met een eigen discours, eigen codes, een eigen kunstmarkt en eigen media. De vraag is waar dit uiteindelijk toe zal leiden: een goed uitgebouwde, zichzelf bedruipende ivoren toren, of de vergetelheid?
| |
Dit is geen Degas
De ‘jonge’ beeldende kunstenaar Peter Rogiers (°1967) is zich daar haarscherp van bewust. Rogiers volgde als middelbare scholier een technische opleiding, werkte vervolgens enkele jaren als technicus en ging pas op zijn 21ste naar een hogere kunstschool, eerst nog met de idee om nadien striptekenaar te worden. Kortom, Peter Rogiers leek niet meteen voorbestemd om een grote rol te gaan spelen in het Belgische high brow-kunstwereldje.
| |
| |
Peter Rogiers, ‘Zonder titel’, 1999, 190 x 105 x 55 cm., olie, was, mixed media, courtesy Xavier Hufkens.
Maar dan, begin jaren negentig, werd hij ontdekt door de Antwerpse galeriehoudster Annette de Keyser, één van de weinige galeristen in Vlaanderen die nog daadwerkelijk op zoek gaat naar jong en onbekend talent. Rogiers werd in de hedendaagse Vlaamse kunstwereld meteen bekend met zijn ‘Degasdanseresje’ (inmiddels aangekocht door de Vlaamse Gemeenschap): een haast wrede variatie op de bekende Degas-icoon, maar dan uitgevoerd in polyester en dierenhuid. Alleen al door die materiaalkeuze, maar ook door de subtiele verdraaiingen straalt het beeld een tegelijk historische en a-historiserende sfeer uit, tegelijk cynisch en morbide. Maar in feite begon daar al de vertekening van het Rogiers-profiel. Curatoren en critici (ook ondergetekende) probeerden het werk van Peter Rogiers meteen te ‘plaatsen’, en dan nog liefst in de context van een soort postmodernistische ironisering van de beeldhouwkunst. Want Rogiers werd door iedereen ervaren en begroet als een ‘nieuwe beeldhouwer’, een man die weer tastbare, driedimensionale beelden maakte, in plaats van de kleine schilderkunst, de efemere tijdelijke installaties of het post-conceptuele getheoretiseer dat de actuele kunstmarkt tekende (en nog tekent).
Vooral een tekst van de Britse Antwerpenaar (of Antwerpse Brit) Jon Thompson, zelf kunstenaar én criticus, zou een stempel drukken op de beschouwingen over het werk van Rogiers. Hij bracht de sculpturen in verband met het maniërisme, de kunststijl die zich op diverse ogenblikken in de kunsthistorie afzette tegen het naturalisme dat de wereld braaf, ziel- en futloos wilde verbeelden. Het maniërisme wilde daarentegen aandacht voor onderbewustzijn, complexiteit, dubbelzinnigheid en vervorming. De beschouwing van Thompson was overigens terecht én zinvol, maar ging een eigen leven leiden.
Peter Rogiers: ‘Ik vind niet dat je als kunstenaar kan werken in functie van de kunstgeschiedenis. Dat is veel te cerebraal. Het gaat mij veel meer om een gevoel: ik wil mezelf altijd opnieuw verrassen. Ik zoek de subjectiviteit, het ondefinieerbare.’
| |
| |
Peter Rogiers, ‘Zonder titel’, 1998-1999, 170 x 129 x 85 cm., polyester, ijzer, verf, courtesy Xavier Hufkens.
| |
Spelen met perspectief
Ook een ander aspect van Rogiers' werk werd kapot geïnterpreteerd: het oneerbiedige gebruik van het begrip ‘perspectief’. Opvallend zijn bijvoorbeeld de beelden die hij vormgeeft zoals ze ogenschijnlijk op een foto te zien zijn: beperkt door de tweedimensionaliteit, uitgerekt door het perspectief. Een wanstaltig uitvergroot hoofd bijvoorbeeld, met een uitlopende romp en stompjes van armen en benen die opgeslokt worden in het verdwijnpunt. Dat hoofd kan zo kolossaal worden dat het op barsten lijkt te staan. Rogiers ging in die vertekening zo ver dat hij soms ballonnen als hoofden gebruikte.
Rogiers zegt nu zelf: ‘Mijn uitgangspunt was niet zozeer om het begrip ‘perspectief’ even te deconstrueren, het was gewoon een spél. Ik nam inderdaad polaroids van objecten, en probeerde van zo'n tweedimensionele foto een beeld in drie dimensies te maken. In feite modelleerde ik vanuit één gezichtshoek. Dat ene punt bleef realistisch, hoe verder het beeld uitdijde in het verdwijnpunt hoe abstracter het werd. Voor mij was dàt de uitdaging. Een criticus schreef ooit wat snerend over mij dat ik ‘vrouwenlichamen wilde deformeren’, maar ook dat klopt niet. Ik koos enkel vrouwelijke lichamen omdat ze minder hoekig zijn dan mannenlichamen.’
De interpretaties van het beeldende werk van Peter Rogiers gingen nog verder: in het gebruik van de meest uiteenlopende materialen, in de mutatie of verminking van het figuratieve, in het wankele evenwicht dat de beelden
| |
| |
Peter Rogiers, ‘Zonder titel’, 1998-1999, 210 x 133 x 75 cm., polyurethaan, courtesy Xavier Hufkens.
vaak letterlijk uit hun lood dreigde te slaan en nog veel meer, in dat alles zag men een subversief antwoord van de kunstenaar op ‘het rijke leven van de sculptuur’. De Rogiers-canon leek in '97 met een belangrijke tentoonstelling in het museum Dhondt-Dhaenens in Deurle bekroond en hem werd een mooie toekomst (ook op de kunstmarkt) voorspeld.
| |
Op het verkeerde been gezet
Maar de recalcitrante kunstenaar in hem sloeg terug: met een tentoonstelling eind '97 in het Museum voor Hedendaagse Kunst Antwerpen (MUHKA) zette Rogiers zich fors af tegen die canonisering van zijn nog jonge werk als ‘de nieuwe Vlaamse beeldhouwkunst’. Rogiers toonde toen abstracte, niet te duiden constructies, opgehangen aan de muren en samengesteld uit weerom de meest uiteenlopende materialen. Onherkenbaar, alsof hij met iedereen de spot wilde drijven. Volkomen vrije vormen, die op geen enkele manier te catalogiseren waren. Dat werd ook geïllustreerd door de begeleidende tekst in de MUHKA-catalogus, die als schoolvoorbeeld kon gelden van het hermetische, nietszeggende, oeverloos uitweidende en rond de essentie fietsende discours dat de actuele kunst zozeer kenmerkt. Peter Rogiers: ‘In feite was dat ook een beetje de bedoeling, want na de tekst van Jon Thompson wist ik echt niet wat ik moest doen. Die tekst is door zijn vriendin geschreven (Stella Santacatterina, MR) en ik denk dat ze zich beiden goed geamuseerd hebben.
| |
| |
De MUHKA-tentoonstelling was voor mij trouwens ook een statement: ik wilde iedereen die mij wou vastpinnen op het verkeerde been zetten.’
In de lente van '99 had Rogiers weer een belangrijke tentoonstelling bij zijn ‘huisgalerie’ Xavier Hufkens in Brussel. Wat daar getoond werd, was opnieuw onbekend: de kern van de expositie werd gevormd door een reeks beelden in piepschuim die, hoewel gemaakt van ondraaglijk licht en kwetsbaar materiaal, uiterst zwaar, massief en onwrikbaar ogen. De ‘sculpturen’ toonden vormen verborgen achter andere vormen, herkenbaarheid verscholen achter het onherkenbare. Maar wellicht het meest blasfemisch was het gebruik van kleur: de beelden hadden alle een eigen gifkleur, absoluut not done voor een ‘degelijk kunstwerk’. Eén beeld was zelfs een heus patch work, een ratjetoe, een lappendeken van kleuren. Rogiers: ‘Ook hier moet je geen ingewikkelde theorie achter zoeken. De plasticiteit van zo'n piepschuimblok is overweldigend, daar moet je in de grootste openheid aan werken.’
En wat nu? Hoe staat het met de actuele kunst? En met Peter Rogiers? Vorige herfst had hij een kleine tentoonstelling in Leuven met... foto's van zijn grote obsessie: de motor. Rogiers op een zware Honda, razend op een circuit. ‘Ik leef in twee werelden, en dat geeft me een gevoel van vrijheid: mijn wereldje, en het kunstwereldje. Ik besef heel goed dat ik dat kunstwereldje nodig heb om als hedendaags kunstenaar te kunnen overleven. Ik heb er trouwens ook respect voor. Maar mijn eigen wereldje is ook dubbel: er is het ‘kunst maken’ en er is de wereld van de vrienden en de moto's. Die werelden begrijpen weinig of niets van elkaar. Daarom durf ik ze met elkaar in contact brengen. Elk wereldje eindigt ooit op een dood punt. En ik wil vermijden om ooit in zo'n trechter terecht te komen. Ik werk hier en nu, en ik hou aan mijn vrijheid, aan de mogelijkheid om verrast te worden. Ezra Pound zei ooit: ‘Je schrijft tien jaar, en dan valt dat samen tot een boek. Of niet.’
Peter Rogiers werkt nu ook al zo'n tien jaar. In het voorjaar heeft hij een grote tentoonstelling in het Antwerpse Openluchtmuseum Middelheim. Kijken of en hoe dan alles samenvalt.
Peter Rogiers werd in 1967 geboren in Antwerpen. Hij woont en werkt in Oud-Heverlee
Contactadres: Galerie Xavier Hufkens, Sint-Jorisstraat 8 1050 Brussel. Tel. 02/646.63.30, fax 02/646.93.42.
|
|