| |
| |
| |
IJsselmeer in Noord-Holland - Foto Stephan Vanfleteren.
| |
| |
| |
De inrichting van het landschap
Verschillen tussen noord en zuid
Pieter Leroy
werd geboren in Deinze in 1954. Doctor in de politieke en sociale wetenschappen en hoogleraar bij de leerstoelgroep ‘milieu en beleid’ van de K.U. Nijmegen. Publiceerde voornamelijk over milieuproblemen en milieubeleid.
Adres: Grameystraat 4,
NL-6525 DP Nijmegen
Niet toevallig begint Fernand Braudel zijn historische trilogie, De middellandse zee, met het boekdeel ‘Het landschap en de mens’. Hierin schetst hij het fysieke landschap, de geologische ontstaansgeschiedenis, de kustlijnen, de bergen en vlaktes, de bodemgesteldheid en stroomgebieden. Maar veel meer dan aan deze fysieke gegevens, besteedt hij aandacht aan hoe mensen en culturen met die fysieke omgeving zijn omgegaan: hoe en waarom ze juist dáár landbouw en visserij bedreven; waar, hoe en waarom ze politieke en culturele grenzen door het landschap trokken én tegelijkertijd grensoverschrijdend transport organiseerden; waar en waarom ze steden bouwden en hoe ze het achterland daaromheen een plaats hebben gegeven. Kortom, hoe een fysieke omgeving tot een cultuurlandschap is omgebouwd. Dat cultuurlandschap is voor Braudel en vele andere historici, sociologen en filosofen, hét ontmoetingspunt van de mens en de natuurlijke elementen, dé arena van de strijd tussen menselijke beschavingsdrift en natuurlijke weerbarstigheid. Daarom laat een landschap zich lezen als geschiedenis en geografie tegelijk: in het landschap krijgt de geschiedenis een ruimtelijke dimensie, omdat het de sporen en indrukken van het verleden laat zien. Anderzijds geven juist die afdrukken van een voorbijgetrokken beschaving de ruimte een historische dimensie.
Het is met het landschap van de lage landen niet anders: Vlaanderen en Nederland dragen de sporen én de littekens van het verleden. De strijd tegen het water is zichtbaar in het landschap van Diksmuide tot Delfzijl, langs de gehele kustlijn en - vooral in Nederland - tot ver daarachter. In onder meer Brugge en Gent is de politieke, culturele en economische geschiedenis van de Vlaamse steden letterlijk versteend. In Deventer en Den Haag zijn de handelsgeest van de Hanze en het vroege politieke burgerschap verankerd. De voormalige kustlijn van de Zuiderzee en de vroegere mijnstreken van
| |
| |
Kluisbergen.
Foto Stephan Vanfleteren.
(Belgisch en Nederlands) Limburg getuigen van een afgesloten economische geschiedenis. De Westhoek en Breendonk, de Waalsdorpervlakte en Westerbork dragen de littekens van een recent militair verleden.
Het landschap, zegt Ton Lemaire daarom, is een explicatio culturae: de geschiedenis van een cultuur en de cultuur van een volk zijn in het cultuurlandschap neergeslagen. Een landschap legt de cultuurgeschiedenis van een volk bloot. Die geschiedenis is niet alleen een versteend en verstild verleden: we herdenken die geschiedenis ook en koesteren, herbeleven en herinterpreteren haar. We doen dat bij voorkeur juist op cultuurhistorisch belangrijke plaatsen. Als dat niet (meer) kan, gaan we kijken en herdenken op plaatsen waar alles wat aan historisch-landschappelijk en vooral bouwkundig erfgoed verloren dreigde te gaan, als relikwie bij elkaar is gezet: families gaan op zondag in Arnhem, Bokrijk of Spakenburg proeven van de eigen volksgeschiedenis; opa's leggen aan kleinkinderen uit wat een dorsvlegel is, of een botter; oud-strijders vertellen jongeren wat de dodengang was; gidsen leggen toeristen de historie van het Gravensteen uit. Memoreren vraagt bovendien om conserveren: historici en heemkundigen bepleiten het behoud van de oude mijnsites en de Zuiderzeedorpen en ecologen en milieuorganisaties ijveren voor het behoud van het Scheldelandschap. Het landschappelijk erfgoed draagt onze geschiedenis. Landschapsbescherming is cultuurbescherming.
| |
| |
| |
Claims op de ruimte
Maar het landschap is niet alleen een historische cultuurcreatie: we máken het landschap nog elke dag en proberen het naar onze hand te zetten in die eindeloze strijd tussen natuurlijke weerbarstigheid en menselijke beschavingsdrift - of kan men beter spreken van exploitatiedrift? De thema's van die strijd zijn wel veranderd. Natuurlijk is waterkering nog steeds belangrijk. Maar de middelen, technisch en financieel, waarmee we die strijd nu in onze regionen kunnen aangaan, maakt een nederlaag steeds onwaarschijnlijker. Tenzij we overmoedig worden: bouwen in het winterbed van de Maas is vragen om moeilijkheden, bleek in 1993 en nog eens in 1995 in Nederland. Tenzij we slordig worden: afvoerkanalen behoren geregeld onderhouden te worden, bleek in 1998 in Vlaanderen. De natuur straft nalatigheid meteen af.
In de laatste halve eeuw is het echter hoofdzaak geworden het landschap zó in te richten dat we alle burgers kunnen huisvesten, alle nijverheid een plaats kunnen geven, de mobiliteit kunnen organiseren, we een leefbaar milieu overhouden, met nog wat ruimte voor de landbouw en, waar het kan, nog wat natuur. Die eisen zijn niet specifiek voor de lage landen, het zijn de thema's van het ruimtelijk beleid in heel Europa. Wél specifiek voor Nederland en Vlaanderen is dat dit alles hier moet bij een bevolkingsdichtheid van ruim 400 per km2, in een hoogtechnologische economie en in een maatschappij met een hoog welvaarts- en inkomensniveau en een ongekende mobiliteit. In een zo ‘volle’ ruimte moeten nog meer huizen worden gebouwd - voor gemiddeld steeds minder mensen per huishouden -, moeten er nog meer bedrijfsterreinen komen - terwijl veel oudere hopeloos en onomkeerbaar vervuild zijn -, moeten er extra recreatiegebieden komen, enz.
Al die wensen voor extra ruimte leiden, binnen een al zo druk bezette ruimte, tot spanningen, soms tot heuse conflicten. Dat geldt vooral op twee terreinen: infrastructuur en natuur. Wat de infrastructuur betreft: op Europese schaal wordt gewerkt aan nieuwe, snellere verbindingen voor verkeer en vervoer, vooral voor sneller trein- en vliegverkeer. In Nederland en België is dat te zien aan de omstreden uitbreiding van Schiphol en de vooralsnog minder omstreden groei van Zaventem, aan de aanleg van de tracés voor de HST of TGV, de aanleg van de Betuwelijn, en - recent weer als plan geherwaardeerd - de IJzeren Rijn, die beide landen aangaat én verdeelt. Het is geen toeval dat zich juist rondom deze nieuwe wensen voor ruimtelijke ingrepen allerlei conflicten voordoen tussen burgers en overheid, en tussen overheden onderling. De grootschalige infrastructuurwerken zijn momenteel immers dé kristallisatiepunten van vele tegenstrijdige ruimtelijke claims. Juist daarom ook zijn zij aanleiding tot spanningen binnen de overheid en met de burgers en leiden zij tot allerlei experimenten met nieuwe methoden van inspraak, participatie en besluitvorming. Tegelijkertijd zijn
| |
| |
Noordoostpolder, zicht op hoofdstad Emmeloord.
veel van deze infrastructuurwerken zodanig Europees of anderszins internationaal van karakter, dat zij de capaciteit en de competentie van de nationale staten te boven gaan.
Natuur is dezer dagen een ander gevoelig thema in het ruimtelijk beleid. Al sinds het einde van de vorige eeuw bepleit de natuurbeweging overal in Europa het behoud van grote, min of meer ongerepte natuurgebieden, onder meer als tegenwicht voor onze ‘rationele’, gehaaste levenswijze waaruit het contact met de natuur zo goed als verdwenen is. Met de toenemende druk op de ruimte zijn ook in de jaren zestig en zeventig steeds fellere debatten gevoerd over het verdere behoud van veel van die gebieden. De Waddenzee en de Blankaart, het Peerdsbos en Amelisweerd, de duinen en andere natuurgebieden zijn symbolen van die strijd. Die is soms vergeefs geweest, soms enigszins succesvol en soms is de strijd nog gaande. Daarnaast is in de jaren negentig een nieuwe wens ontstaan: de (her)ontwikkeling van natuur, bijvoorbeeld langs de rivieren en andere verbindende elementen in het landschap, aansluitend bij bestaand natuurgebied en gebruikmakend van de afnemende behoefte aan landbouwgrond. Een netwerk van dergelijke natuurgebieden zou de versnippering van ruimte en landschap moeten tegengaan en het leefgebied en dus de overlevingskansen van vele planten- en diersoorten aanzienlijk vergroten. Ook dat is een Europese beweging, waaraan met Europees geld wordt gewerkt, van Aalborg tot de Algarve. In Nederland is de Ecologische Hoofdstructuur de op beleidskaarten ingetekende manifestatie hiervan. Na een
| |
| |
ongelukkige lancering van de Groene Hoofdstructuur, heeft haar Vlaamse tegenhanger nu de naam Vlaams Ecologisch Netwerk meegekregen. En ook die variant is in claims op de ruimte omgezet, met soms fel protest van boeren en grondspeculanten als gevolg.
| |
Saai of slordig?
Kortom, het landschap, historisch zo vaak al omgeploegd en weer veranderd, moet nog eens worden omgebouwd en heringericht, en nu worden aangepast aan de noden van de 21e eeuw. Wie enigszins vertrouwd is met Nederland en Vlaanderen weet hoe verschillend, hoe bijna contradictoir beide landen die taak aanpakken. De historische verschillen in het landschap worden er alleen nog groter door.
Op satellietfoto's is in het landschap van de lage landen - afgezien van die typerende schoonheidsvlek van de Veluwe - maar één natuurlijke grens te zien: de oost-west-band van de grote rivieren. Weliswaar is de loop daarvan sinds de laatste ijstijd nauwelijks veranderd, toch mag het historische belang van het weerbarstige rivierengebied voor het Nederlandse cultuurlandschap niet worden onderschat. Van enige afstand is die andere grens, de iets zuidelijker gelegen staatsgrens tussen Nederland en België/Vlaanderen, niet waarneembaar. Sterker nog: belangrijke fysisch-geografisch en landschappelijk homogene regio's, de Kempen, Brabant en Limburg, strekken zich aan beide zijden van de landsgrens uit.
Maar vanaf hier lopen fysische geografie en cultuurgeografie uiteen: de staatsgrens, van een afstand niet zichtbaar, kan door wie nader toekijkt, niet over het hoofd worden gezien. Niemand die per trein van Essen naar Roosendaal reist, of per auto van Antwerpen naar Breda, kan zich vergissen in de ligging van de staatsgrens. Geert van Istendael zegt: ‘Je ziet de grens tussen de huizen door lopen’, omdat de ramen, de gordijntjes, de deur, het dak, de verf en zelfs de kleur van de baksteen anders zijn. Nog scherper zijn de verschillen te zien op een wandeling - minder dan een kilometer lang - van Slenaken (NL) naar Teuven (B): nette, met gevoel voor ordelijkheid en schoonheid gerestaureerde huisjes maken plaats voor slordig bijgewerkte huizen met, in langzaam afdalende lijn die eindigt bij de vuilbak: afhangende keukens, achterkeukens, ‘volières’ en konijnenhokken; gemillimeterde parkeerplaatsjes in twee kleuren baksteen maken plaats voor met her en der een lik asfalt verharde, maar verder zeer oneffen grindplekken waar een auto wordt neergezet; scherp afgelijnde witte strepen langs de wegrand verdwijnen meteen na het passeren van de Belgische staatsgrens in het niets... Ook de verzorging van huizen en wegen is een explicatio culturae. Wie vanuit Roosendaal in Antwerpen Centraal aankomt, of nog erger, in het nochtans recenter gebouwde station van Berchem, beleeft een ware cultuurschok: van-
| |
| |
Lot, met in de verte de koeltoren van de elektriciteitscentrale van Drogenbos (bij Brussel) -
Foto Stephan Vanfleteren.
uit de ordelijke netheid van het Nederlandse station, met schone perrons, uniforme logo's, leesbare bewegwijzering en een goed onderhouden aanblik, komt de treinreiziger terecht in een onherbergzame grauwheid, in een kakofonie van berichten en signalen, en in veel achterstallig onderhoud. Het Belgische publieke domein wordt schromelijk verwaarloosd, het Nederlandse is overgeorganiseerd.
Als gevolg daarvan vertonen de cultuurlandschappen van Nederland en Vlaanderen, hoewel ontwikkeld en gebouwd in een grotendeels gelijkaardig fysiek landschap, grote verschillen. En die verschillen weerspiegelen, als explicatio culturae, een verschil in cultuur en politiek. Voor de gemiddelde buitenlander is het Nederlandse landschap, op enkele weinig bekende regio's en plekken na, eentonig tot saai. Dat geldt alleszins voor vele landschappen in het Noorden, het Westen en het Zuid-Westen. Zij zijn het product van de eeuwenlange strijd tegen het water enerzijds en van de twintigste-eeuwse ruilverkaveling anderzijds: waterkering en landbouw, functionaliteit en efficiëntie. De ‘nieuwe landschappen’ van de Flevopolder spannen op dit punt de kroon: zó planmatig georganiseerd, zo volstrekt vrij van spontaneïteit of verrassing, zo ultiem functioneel en zo dodelijk saai.
Niet alleen het cultuurlandschap, maar ook de ruimte, het stedelijke landschap en het publieke domein in Nederland zijn weinig afwisselend: autowe-
| |
| |
gen, parkeerplaatsen en stations ogen opvallend gelijk: de woningbouw is uniform en eentonig en ook de dorpen zijn als kopieën ingericht, alles al door de gelijkvormige drempels, de gemillimeterde parkeerplaatsen en de eindeloze herhaling van dezelfde logo's van dezelfde banken en distributiebedrijven. Uit het ‘ver-Blokker-de’ platteland is veel unieks verdwenen.
De gemiddelde buitenlander vindt het Vlaamse landschap daarentegen afwisselend. Variatie van de Westhoek tot de Vlaamse Ardennen, van het Land van Waas tot de Kempen, van het Hageland tot het Land van Herve: glooiingen en verrassende vergezichten, met een schier eindeloze variatie aan open- en geslotenheid en een rijke verscheidenheid aan dorpen, percelen en huizen. In eindeloze verscheidenheid luidde de titel van Patricia Carsons tekstuele en fotografische lofzang op dat Vlaamse landschap. Maar tegelijkertijd neemt die loftuiting wat kunstmatig afstand van de creatie van - of moet men zeggen: de geleidelijke moord op - het Vlaamse cultuurlandschap sinds de Tweede Wereldoorlog: de wanstaltigheid van de lintbebouwing, de verkaveling en ‘fermettering’ van het platteland, de Atlantikwal van flatgebouwen langs de kust; maar ook de chaotische verkeerssignalisatie, de onoverzichtelijke kruispunten, de verwaarloosde fietspaden en de tot winkel-snelwegen omgevormde ‘expreswegen’. Kortom, de versnipperde lelijkheid van Vlaanderen, waar kennelijk alles ongeveer overal mag (of: mocht?) worden gebouwd.
| |
Historische motieven
De verschillen in het huidige cultuurlandschap tussen noord en zuid hebben, als gezegd, in de eerste plaats historische redenen: het Nederlandse landschap is letterlijk gevormd in de eeuwenlange strijd om, eenvoudig gezegd, een grote aangeslibde vlakte stukje bij beetje op de zee te veroveren en van zee- en rivieroverstromingen te vrijwaren. Die strijd - recent weer beschreven en geïllustreerd naar aanleiding van het 200-jarig bestaan van Rijkswaterstaat - heeft een cultuurhistorisch indrukwekkend stelsel van kanalen en wateringen, van dijken en polders, van buitendijks land en boezems opgeleverd. Tegelijkertijd was het land ten diepste doordrongen van het belang van het goede onderhoud hiervan: waterafvoer en bedijking waren en zijn letterlijk van levensbelang. Het heeft de politiek interessante figuur van ‘het waterschap’ als een eigenlijk zeer moderne vorm van collectief bestuur over collectieve goederen opgeleverd. Het is speculatief, maar die indringende cultuurgeschiedenis kan niet anders dan van grote invloed zijn (geweest) op het in Nederland zo sterk ontwikkelde gevoel van verantwoordelijkheid voor het collectieve domein, niet alleen waar het water, bescherming tegen het water en ruimte voor water betreft, maar ook voor het publieke domein in het algemeen. Dat is voor het begrijpen van het hedendaagse Nederlandse
| |
| |
cultuurlandschap - en voor het begrijpen van wat Nederland met ‘ruimtelijk beleid’ bedoelt - niet zonder belang.
Een dergelijk historisch motief ontbreekt in België zo goed als geheel en de reden ervoor blijft onduidelijk. In elk geval hebben polders en wateringen hier nooit de status van een collectief politiek beheer gehaald en is hun invloed alleen in West-Vlaanderen aanwijsbaar. Geen ander collectief goed heeft in Vlaanderen de plaats van het water in de Nederlandse cultuurhistorie ingenomen. Hebben de afwezigheid van een dergelijk motief en de afwezigheid van collectieve zorg om de publieke ruimte te maken met de opeenvolging van vreemde veroveraars die weinig ontzag toonden voor het cultuurlandschap? Is dat tevens de verklaring voor het anti-étatisme in zowel de Belgische als de Vlaamse politieke cultuur? En zit aan dat anti-étatisme ook het verwerpen van collectieve afspraken over de publieke ruimte vast? Het beantwoorden van deze vragen is speculatie. In elk geval is bescherming van het collectieve domein niet bepaald een centraal element in het Vlaamse cultuurpatroon. Dat is overigens niet alleen anders dan in Nederland, maar ook anders dan in Engeland en Duitsland, waar landschapszorg al heel lang onderdeel van de nationale cultuur is en landschapsbescherming inderdaad de status van cultuurbescherming heeft.
| |
Ruimtelijke ordening
Na de Tweede Wereldoorlog is in heel Europa ‘de ruimtelijke ordening’ ontstaan en ontwikkeld, hét beleidsstelsel waarmee de modernisering van de ruimtelijke inrichting zou worden vormgegeven, het instrumentarium waarmee de vele tegenstrijdige claims op de schaarse ruimte konden worden gekanaliseerd, beoordeeld en in besluiten omgezet. Dat was ook bij ons het geval. Maar het voorgaande laat duidelijk blijken hoe verschillend de politiek-historische context was waarin die ruimtelijke ordening in Nederland en Vlaanderen terechtkwam en hoe uiteenlopend die zich zou ontwikkelen.
Het zal duidelijk zijn dat aan de ruimtelijke ordening in Nederland en Vlaanderen in feite geheel verschillende, zelfs uiteenlopende argumenten en doelstellingen ten grondslag hebben gelegen. In Nederland lag de klemtoon op het creëren van ruimte voor zowel naar aantal als naar kwaliteit voldoende nieuwe huizen. Volkshuisvesting werd hier, om redenen waarop we hier verder niet kunnen ingaan, als een domein van overheidszorg gezien. De snelle bevolkingsgroei en de oorlogsschade maakten die opdracht nog nijpender. Tegelijkertijd was bescherming van de open ruimte - anders gezegd: een ordelijke verstedelijking en suburbanisatie - een belangrijk uitgangspunt. Tegen die achtergrond werd vorm gegeven aan gebundelde, ruimtelijk geconcentreerde verstedelijking door grote, weloverwogen huisvestingsprojecten in stadsuitbreidingsgebieden en in enkele nieuwe steden.
| |
| |
Volkshuisvesting was na de Tweede Wereldoorlog ook in Vlaanderen een probleem, maar veel minder een voorwerp van publieke zorg. Hooguit was de overheid verantwoordelijk voor het creëren van voldoende ruimte voor de particuliere woningbouw. Van landelijk beleid was evenwel geen sprake: lokale overheden moesten ‘bouwgrond’ ter beschikking stellen en deden dat - om talloze redenen, geruggensteund door een terugtredende landbouw en gelokt door opdringerige projectontwikkelaars - in overdreven mate en op alle mogelijke plaatsen. En belangrijker bijna nog dan volkshuisvesting was, zeker in Vlaanderen, het creëren van ruimte voor werkgelegenheid, lees, het aanleggen van bedrijventerreinen. De slogan ‘werk in eigen streek’ vat de doelstellingen goed samen: het ging om de modernisering van de Vlaamse economie en haar verspreiding tot in alle uithoeken. Daarom hoorden er autowegen te worden aangelegd en kreeg iedere stad haar ringlaan en expresweg.
| |
Verkaveling versus VINEX
Niet alleen de argumenten achter het ruimtelijk beleid in Nederland en Vlaanderen, ook de feitelijke doelstellingen én de uitkomsten daarvan verschilden en verschillen. De uitkomsten zijn duidelijk: het is voldoende een wandeling te maken van Slenaken naar Teuven, een treinreis van Roosendaal naar Antwerpen of een autorit van Breda naar Antwerpen. Nederland heeft een eentoniger cultuurlandschap, een uniformer ingerichte gebouwde omgeving, en een wat saaier, maar alleszins redelijk gevrijwaard open landschap. De grens tussen stad en platteland is helder, soms haarscherp. Vlaanderen heeft een veelvormiger cultuurlandschap, een zeer diverse gebouwde omgeving en een platteland dat vrijwel geheel door bebouwing is versnipperd. Wat stad is, wat dorp is en wat nog ‘buiten’, is vaak nauwelijks nog te zien.
Dat heeft, als gezegd, zo zijn historische achtergronden en verklaringen. En die hebben doorgewerkt in het ruimtelijk beleid. Maar misschien kan dat laatste nog wat duidelijker worden, door twee instrumenten van ruimtelijk beleid in noord en zuid kort met elkaar te vergelijken. Het zijn, naar ik meen, de archetypische mechanismen van de recente ruimtelijke ordening in beide landen.
Aan de Nederlandse ruimtelijke ordening liggen, al sinds de vroege jaren zestig, uitvoerige overheidsnota's ten grondslag. Daarin worden de te verwachten maatschappelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld: toenemende welvaart en mobiliteit of, zoals de laatste jaren, toenemende individualisering) geanalyseerd op hun ruimtelijke gevolgen, dit betekent, op mogelijke nieuwe claims op de schaarse ruimte. Die analyse is vervolgens aanleiding voor het formuleren van beleidsdoelstellingen door de overheid. Zo is in de laatste tot nu toe verschenen nota, de Vierde Nota inzake Ruimtelijke Ordening Extra (1990), kortweg VINEX, geconstateerd dat er in de komende decennia hon-
| |
| |
derdduizenden, misschien wel een miljoen nieuwe huizen moeten worden gebouwd. Geheel aansluitend bij het eerdere ruimtelijke beleid dat voorzag in de aanduiding van specifieke gebieden voor verstedelijking, zijn vervolgens een aantal locaties, de zogeheten VINEX-locaties aangeduid. Het gaat om een groot aantal, telkens bij bestaande stedelijke kernen aanleunende gebieden waarin bij voorrang huisvestingsprojecten worden ontwikkeld, deels met overheidsgeld, deels particulier gefinancierd. Aan de ontwikkeling van die projecten gaat vervolgens een uitvoerig proces van voorlichting, raadpleging en inspraak vooraf. Op diverse plaatsen is inmiddels met de bouw van de huizen begonnen.
Deze gang van zaken, als gestuurde organisatie typerend voor Nederlands' beheer van de ruimte, ontmoet de laatste tijd veel kritiek. In de eerste plaats zijn meer en meer mensen ervan overtuigd dat de overheid de woningbehoefte - en daarmee de noodzakelijke ruimte - systematisch overschat. De druk van projectontwikkelaars en financiers zal daar niet vreemd aan zijn. In de tweede plaats blijken de vele inspanningen voor participatie en inspraak de oorspronkelijke plannen nauwelijks nog te kunnen beïnvloeden. In de derde plaats lijken deze megabouw-projecten de eenvormigheid en saaiheid van het Nederlandse huizenbestand alleen nog maar te versterken. Vragen Vlamingen op bezoek in Nederland nu al vaak hoe groot dan wel het aandeel van ‘de sociale woningbouw’ is, gezien die onvoorstelbare gelijkvormigheid, een VINEX-locatie - nu zelfs in Nederland onder kritiek vanwege het absolute gebrek aan creativiteit - moet voor de gemiddelde Vlaming een ondraaglijke woonomgeving zijn. Maar de winst van een en ander is dat over volkshuisvesting collectief is nagedacht, dat over de locaties is gediscussieerd, en dat - ook al zijn de ruimtereserveringen wellicht te groot en de inspraakmogelijkheden ter bescherming van natuur en milieu weinig succesvol - aan het omliggende platteland geen onherstelbare schade is toegebracht. Het is grootschalig en collectief, het is langdurig en omslachtig, het levert strakke regels en uniformiteit op, maar het beschermt het open landschap: het Nederlandse ruimtelijke beleid. De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, die in het voorjaar van 2000 wordt verwacht, zal hieraan weer een nieuw hoofdstuk toevoegen.
Hoe anders gaat dat er in Vlaanderen aan toe. Van een landelijke nota was, tot de publicatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (1996), geen sprake. Wel waren sinds de vroege jaren zeventig de gewestplannen vastgesteld, waarin in beginsel voor ieder perceel de bestemming en daarmee de voorwaarden voor inrichting en gebruik waren vastgelegd. Door hun sterk decentrale karakter - een gewestplan dekt slechts een deel van een provincie - en het gebrek aan centrale sturing en leiding, waren de mogelijkheden voor beïnvloeding van de plannen wel erg ruim. Het is inmiddels voor iedereen
| |
| |
duidelijk dat - nog afgezien van enkele spectaculaire gevallen van illegaliteit en criminaliteit - de gewestplannen in feite de wanordelijke ontwikkeling van Vlaanderen, inclusief de lintbebouwing, de aantasting van het platteland en de vernietiging van het duinengebied - hebben versterkt en zelfs van een wettelijke basis hebben voorzien.
Het feitelijke kernmechanisme van de Vlaamse ruimtelijke ordening in de voorbije decennia en ook nu nog is ‘de verkaveling’. Het betekent dat een particulier grondeigenaar een bepaald terrein, bijvoorbeeld tot dan toe als landbouwgrond in gebruik, wil ‘verkavelen’ voor woningbouw. Dat houdt in dat hij plannen ontwerpt voor een perceelindeling, voor de aanleg van enkele straten, en het voorstel aan de gemeente voorlegt. Natuurlijk heeft de betreffende projectontwikkelaar ervoor gezorgd dat de betreffende terreinen op het gewestplan als woonzone of woonuitbreidingszone zijn of alsnog zullen worden ingekleurd. Is dat te lastig, dan kunnen - met enige politieke bereidheid - via een lokaal plan de voorschriften van het gewestplan worden aangepast. Die politieke bereidheid is vaak niet problematisch: de betrokken vroegere landeigenaar (boer of grootgrondbezitter) is graag bereid de grond van bestemming - en daarmee van prijs - te zien veranderen, de gemeente krijgt er een aantal nieuwe woningen en inwoners bij en de toezichthoudende administratie kon, om zowel politieke als juridische redenen, niet veel meer doen dan ‘nog erger voorkomen’. De vele tekortkomingen in de principes en in de praktijk van de Vlaamse ruimtelijke ordening zijn door Peter Renard goed beschreven in zijn boek Wat kan ik voor u doen?.
Geheel anders dan in de omslachtige Nederlandse ruimtelijke politiek, is de verkaveling het centrale mechanisme van de Vlaamse politiek: een particulier initiatief en een redelijk korte procedure; grote, soms obsceen grote percelen bouwgrond - als de percelen ‘te klein’ zijn, kopen de rijkste burgers gewoon twee belendende percelen -; een grote vrijheid van bouwplaats en -stijl, met een verregaande verscheidenheid aan kleuren en vormen, vaak inclusief visuele vervuiling; een ruimtelijk beleid met weinig overheidsinterventie en een verregaande aantasting van het platteland als gevolg. Een pijnlijk detail in de noord-zuid-verhoudingen kan hierbij niet achterwege blijven: in een groot aantal Vlaamse gemeenten langs de Nederlandse grens zijn de grootste percelen en de grootste villa's de voorbije jaren systematisch eigendom geworden van rijke Nederlanders, in België op zoek naar fiscaal asiel...
| |
Weerbarstige culturen
Landschap en ruimte in Nederland en Vlaanderen weerspiegelen uiteenlopende geschiedenissen en uiteenlopende culturen. Daarom laten beide landschappen, met al hun verschillen, zich lezen als cultuurhistorie en cultuur-geografie tegelijk. Maar geschiedenis en cultuur zijn geen alibi: zij over-
| |
| |
komen ons niet, we maken ze zelf. Dat proces verloopt soms voorspelbaar, soms verrassend. Het is daarom de vraag of het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, zeker nu het door een paars-groene Vlaamse regering ter hand genomen kan worden, daadwerkelijk de inleiding op een nieuwe ruimtelijke cultuur is. Het recente spektakel rondom de afbraak van enkele illegaal gebouwde huizen is door velen als een signaal gezien, maar het lijkt nu al weer een kort strovuur. Een nieuwe politieke cultuur is, ook wat de ruimte betreft, nog in de maak. Dat geldt ook voor Nederland, dat recent zijn strakke ruimtelijke politiek wat heeft geliberaliseerd. Vooralsnog geeft dat vooral aanleiding tot patserige bankgebouwen in en aan de rand van Nederlandse steden en daarmee nog niet tot een gevarieerder cultuurlandschap. Landschapsbeleid is niet alleen een gevecht met de weerbarstigheid van de natuur, maar ook met de weerbarstigheid van de eigen cultuur.
| |
Literatuur
bendeler, g. et alii (1998), Nat & Droog - Nederland met andere ogen bekeken, Amsterdam. |
bosch, a. en w. van der ham (1998), Twee eeuwen Rijkswaterstaat, Zaltbommel. |
braudel, f. (1966), De Middellandse Zee, Utrecht. |
carson, p. (1989), In eindeloze verscheidenheid, Tielt/Leuven. |
gysels, h. (1993), De landschappen van Vlaanderen en Zuidelijk Nederland, Leuven/Apeldoorn. |
lemaire, t. (1970), Filosofie van het landschap, Bilthoven. |
renard, p. (1995), Wat kan ik voor u doen? Ruimtelijke wanorde in België, Antwerpen. |
van istendael, g. (1989), Het Belgisch labyrint of De schoonheid der wanstaltigheid, Amsterdam. |
|
|