Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdLeeuw en haan op weg naar het kruispuntIs een staat met verschillende taalgemeenschappen nog leefbaar in een periode waarin de meeste West-Europese landen een groot deel van hun macht afstaan aan supranationale structuren en tegelijkertijd meer bevoegdheden toekennen aan hun eigen regio's. Deze vraag vormt het uitgangspunt van Le coq et le lion. La Belgique à la croisée des chemins, geschreven door de Franse historicus Eric Vanneufville. Het gebeurt niet vaak dat een Fransman een wetenschappelijk gefundeerde publicatie wijdt aan het ‘Belgische probleem’. De auteur van Le coq et le lion verwijt zijn landgenoten in hun houding ten opzichte van België en tegenover Vlaanderen in het bijzonder ‘een meerderwaardigheidscomplex vermengd met een misplaatste vorm van medelijden en een totaal gebrek aan elementaire voorkennis’(p. 137). Zelf kan Vanneufville gebruikmaken van een belangrijke troef: hij kent goed Nederlands, waardoor hij zich, in tegenstelling tot de meeste andere Franse publicisten, niet hoeft te beperken tot Franstalige literatuur. Zo beschikken de Franstaligen over twee recente publicaties waarin Nederlandstalige bronnen werden geconsulteerd. Kort voor de uitgave van Le coq et le lion publiceerde Astrid von Busekist La Belgique. Politique des langues et construction de l'Etat de 1780 à nos jours. Astrid von Busekist is een Duitse historica die vooral in Frankrijk studeerde, onder meer aan de Sorbonne. Ze leerde Nederlands om een objectief beeld te kunnen krijgen van de complexe politieke situatie in België. In haar studie, een in boekvorm verschenen doctoraalscriptie, beschrijft ze de nauwe relatie tussen taalpolitiek en staatkundige ontwikkelingen in België.Ga naar eindnoot(1) Le coq et le lion bestaat grosso modo uit drie delen: een lange historische inleiding vanaf de Oude Belgen, een schets van de huidige communautaire problemen en een vooruitblik op de mogelijke ontwikkelingen in de volgende jaren. Ook al worden in dat laatste deel interessante accenten gelegd, toch bevat het boek weinig nieuwe gegevens. Op zich is dat niet relevant. Deze publicatie moet worden gelezen met ‘Franstalige ogen’. Bekeken vanuit deze invalshoek geeft Vanneufville wel blijk van een opmerkelijke visie. Zo zien veel Franstaligen in de Bourgondische periode (XVde eeuw) een staatkundig-politieke voorafspiegeling en legitimering van België in zijn huidige vorm. Voor Vanneufville is dit een historische misser van formaat. Als er al sprake was van een politieke eenheid avant la lettre, dan moet die veeleer worden omschreven als een ‘Beneluxdelta’, waarvan de Belgische gebieden slechts een onderdeel vormden (p.36). Het uiteenvallen van die grotere entiteit is vooral toe te schrijven aan louter militaire gebeurtenissen, met de val van Antwerpen in 1585 als het meest in het oog springende ‘breekpunt’. Pas na die datum vormen de Zuidelijke Nederlanden een mogelijke voorafspiegeling van België, maar men kan dit moeilijk als een bewuste keuze interpreteren (p. 40). Vanneufville wijst zijn lezers zonder schroom op nog een andere misvatting. Als de veelbesproken rand rond Brussel ter sprake komt, beroepen Franstaligen zich op het zogenaamde principe van de persoonlijke ontplooiing. ‘Le droit du sol’, het territorialiteitsbeginsel, waarbij de taalwet- | ||
[pagina 785]
| ||
geving van een bepaald gebied van kracht is voor iedereen die daar woont, wordt afgedaan als oubollig en ondemocratisch. De auteur beklemtoont dat dit principe in Franstalige streken evengoed wordt gebruikt. In Frankrijk is het zelfs een belangrijk punt van de grondwet (pp. 132 en 135). Vanneufvilles analyse van de communautaire problematiek is heel boeiend. Eerst schetst hij chronologisch de verschillende periodes in de Vlaamse Beweging. Veel aandacht gaat uit naar de decennia na de Tweede Wereldoorlog, met onder meer de koningskwestie, de tweede schoolstrijd en Leuven Vlaams. Het Nederlands- en Franstalige deel van het land reageerden toen opvallend verschillend. Bovendien groeide ten zuiden van de taalgrens een Waals-nationaal gevoel, vooral na de goedkeuring van de eenheidswet (1961). Mede door de rampzalige ‘wafelijzerpolitiek’, waarbij aan Franstalige kant ‘evenredige’ middelen werden geëist voor elke politieke toegeving of elke belangrijke investering in Vlaanderen, bleek een verregaande federalisering van het land noodzakelijk. Dit gebeurde in verschillende stadia, met als hoogtepunt de staatshervorming van 1993. Voor Vanneufville hoeft 1993 geen eindpunt te zijn, een mening die niet door iedere Franstalige publicist of politicus zal worden gedeeld. Het verder uit elkaar groeien van Nederlands- en Franstaligen kan slechts door één politiek feit worden afgeremd: het onoplosbare probleem Brussel. De middelen of symbolen die Vlamingen en Walen aan elkaar binden, worden minder talrijk: de invloed en symboolwaarde van het koningshuis nemen af, althans volgens de auteur, de Belgische Frank moet plaats maken voor de Euro, de eertijds gewaardeerde maar nu stroefwerkende nationale instellingen boezemen weinig ontzag in. Ondertussen is er het groeiende belang van de Euregio's met als mooi voorbeeld de Euregio Kent - Vlaanderen - Brussel - Wallonië - Nord-Pas-de-Calais. De belangrijkste factor die Vlamingen en Franstaligen uit elkaar drijft, is de economie en hier strooit Vanneufville heel wat zout in de wonde. Met tal van cijfers over o.a. economische groei, productiviteit en werkloosheid toont hij de verschillen aan tussen het relatief gezonde Vlaanderen en het noodlijdende Wallonië. De kloof tussen beide gemeenschappen wordt nog versterkt door een voorbijgestreefd economisch beleid in het zuidelijke landsdeel, waar ten dode opgeschreven sectoren tegen beter weten in jarenlang worden gesteund. Door de bredere economische context te schetsen, kan ook de Vlaamse eis tot splitsing van de sociale zekerheid beter worden begrepen. Af en toe kan de lezer Vanneufville op een slordigheidje of een foutje betrappen. De auteur heeft de neiging de termen ‘néerlandais’ en ‘flamand’ kriskras door elkaar te gebruiken, wanneer hij het heeft over de taal van de Zuidelijke Nederlanden. Voor een Franstalig publiek lijkt ons het consequente gebruik van ‘le néerlandais’ voor de hand te liggen. De politica Nelly Maes maakt tot nader order deel uit van de Volksunie. Zij is geen lid van de CVP en zeker niet een van de meest in het oog springende medewerkers van de Belgische eerste minister (p. 158). De laatste aanmerking is meer van inhoudelijke aard. Vanneufville gaat nogal losjes over de verschillende staatshervormingen heen. De belangrijkste bepalingen worden samengevat op goed twee pagina's (pp. 115-117). De hervormingen op zich zijn droge kost, maar een meer gedetailleerde analyse had niet misstaan. Le coq et le lion blijft echter een heel verdienstelijk werk, waarin de auteur het niet schuwt in te gaan tegen algemeen aanvaarde opvattingen ten zuiden van de taalgrens. Wie dit boek leest, kan het ‘Belgisch probleem’ niet zomaar vanuit één standpunt bekijken.
Hans Vanacker
|
|