Gebiologeerd door verschillen
Derk Jan Eppink leek de ideale persoon voor het schrijven van een boek waarin het politieke bedrijf in Nederland en België met elkaar vergeleken wordt. Hij kende als journalist van NRC Handelsblad immers het wereldje aan het Haagse Binnenhof en houdt zich vanaf 1995, na wat hijzelf ‘een ongebruikelijke overstap’ noemt, als redacteur van de Vlaamse krant De Standaard bezig met verslaggeving over de Brusselse Wetstraat. Zijn boek Vreemde buren. Over politiek in Nederland en België is ongetwijfeld interessant, leesbaar en soms ook amusant, maar het stelt ook in een aantal opzichten teleur.
Het is zonder meer Eppinks verdienste dat hij een scherp beeld neerzet van de drie breuklijnen in de Belgische geschiedenis: de tweespalt tussen katholieken en ‘vrijzinnigen’, de sociaal-economische tegenstellingen en die tussen de taalgemeenschappen. Hij geeft ook goed aan wat hiervan nu nog doorwerkt en welke rol deze zaken in Nederland speelden. Veel van de huidige tegenstellingen tussen Nederland en België, zij het in afgezwakte vorm, kunnen hierop teruggevoerd worden. Ook bevat het boek goede informatie over bepaalde deelterreinen, zoals de verhouding tussen de politieke partijen en hun volksvertegenwoordigers, de positie van de vorstenhuizen, het drugsbeleid en de wijze waarop het financieringstekort wordt bestreden.
De allerbeste bladzijden - het énige wat Eppink kennelijk helemaal van binnenuit kon beschrijven - zijn gewijd aan de rol van de (parlementaire) pers in België en Nederland. De feilen aan beide zijden worden daarin ongewoon scherp getekend.
De reden dat het boek ook teleurstelt, heeft te maken met Eppinks invalshoek, zoals hij die omschrijft in zijn Verantwoording: ‘Vreemde buren is het verslag van een zoektocht en probeert inzicht te geven in de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische politiek en waarom die er zijn.’ Hij geeft daarvan talrijke welsprekende voorbeelden, meestal aan de hand van (soms overbekende) anekdoten. Maar dat is hem niet genoeg. Hij is zo gebiologeerd door de verschillen dat hij voortdurend de neiging heeft deze te versterken waardoor er vaak een scheef en soms zelfs karikaturaal beeld van de werkelijkheid wordt getekend. Hoewel ik er zelf jarenlang deel van uitmaakte, herken ik weinig in het beeld dat Eppink schetst van de regenteske Haagse omgangsvormen, waarin de Tweede Kamerleden elkaar als ‘geachte afgevaardigde’ zouden aanspreken, wat overigens nog nauwelijks voorkomt. Eppink heeft dat beeld van het inkeurige Den Haag (‘een soort bijbelstudiekring’) echter nodig om een schril contrast op te kunnen roepen met de Belgische Kamer (‘het decorum van vulkaanuitbarstingen’ met ‘honderdvijftig parlementsleden (die) elkaar de huid vol schelden, lachen, tieren en brullen alsof er een barok toneelstuk wordt opgevoerd’ etc.). Dat leidt uiteraard tot de gemakkelijke conclusie dat Brussel ‘het omgekeerde, dikwijls zelfs het spiegelbeeld’ van Den Haag is.
Een zekere gemakzucht en onvoldoende gevoel voor nuances blijkt ook uit Eppinks metaforenmanie. Dat leidt weliswaar een enkele keer tot een spitse formulering, maar vaak doet het ook erg gezocht aan, zoals zijn typering van het optreden van premier Dehaene in het parlement als ‘een varkensboer die wordt gedwongen een show met poedelhondjes, van bontjassendametjes uit de Louizalaan, bij te wonen.’ Van een vulkaanuitbarsting gesproken!
Zijn preoccupatie op tegenstellingen leidt ertoe dat hij de overeenkomsten slechts terloops noemt of simpelweg negeert. Zo schetst hij de afwijkende rol die het socialisme in beide landen vervulde, maar hij laat daarbij de naam van de Belgische socioloog en politicus Hendrik de Man onvermeld, terwijl deze in de vooroorlogse jaren een diepgaande invloed had op de Nederlandse SDAP en deze bracht tot een realistischer koers. De Man duikt even later wel op om het onderscheid in de behandeling van de collaboratie aan te geven!
Soms geeft Eppink er blijk van te beseffen dat de politiek zich in het federaliserende België aan het wijzigen is en dat bijv. het